Grootte:
De zwartkop groenling is 14 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
Bij de zwartkopgroenling is er een duidelijk verschil tussen het
mannetje en het popje. De man is veel contrastrijker, feller en
helderder van kleur.
Karakter:
Zwartkop groenlingen zijn in het algemeen wat schuwe
vogels. In de broedtijd zal het mannetje het gebied rondom het nest met
hangende vleugels en de kop enigszins naar beneden gericht verdedigen
tegenover andere vogels. Buiten de broedtijd om zijn het rusige en
verdraagzame vogels.
Omgevingstemperatuur:
Groenlingen kunnen in een volière met een vorst- en tochtvrij
nachtverblijf overwinteren. I
Voeding:
Zwartkop groenlingen zijn zaadeters. Als
basis dient daarom een zaadmengsel voor Europese cultuurvogels ook wel 'wildzangzaad'
genoemd te worden verstrekt. Daarnaast dienen allerlei onkruidzaden,
graszaden, paardebloemknoppen, knoppen van vruchtbomen, bessen,
groenvoer, universeelvoer, eivoer (enkele) (geknipte) meelwormen en gekiemd zaad te worden
verstrekt. Natuurlijk dienen ook maagkiezel en grit vrij ter
beschikking te staan. Indien er jongen zijn zal de voeding moeten worden
aangepast. Met name is er dan behoefte aan allerhande insecten (mierenpoppen, bladluis,
spinnetjes, fruitvliegjes, buffalowormpjes) en hun larven.
Kweek:
Goede broedresultaten met
zwartkop groenlingen kunnen worden behaald in een goed begroeide volière. Over het algemeen hebben ze een
voorkeur voor tralienestkastjes (12 x 12 x 14 cm.) die hoog zijn opgehangen. Verder dient nestmateriaal verstrekt
te worden in de vorm van hooi, kokosvezel, grashalmen, veertjes, dierenhaar e.d. Al gauw zal
door de vogels dan een nest worden gebouwd. Als het nest klaar is mag na enkele dagen het eerste eitje verwacht
worden. Gemiddeld legt het popje 3 tot 4 blauwgroen met donkere vlekjes
versierde eitjes. Alleen het popje
bebroed de eieren. Na ongeveer 13 dagen komen de jongen uit het ei.
Ze hebben dan een rozeachtige vleeskleurige huid die voorzien is van een
dun laagje grijsachtig dons.
Eenmaal uitgekomen worden de jongen door beide oudervogels gevoerd. Op
een leeftijd van 7 dagen dienen de jongen geringd te worden met ringmaat
2,9 mm. Ongeveer 16 dagen na
het uitkomen zitten de jongen volledig in de veren en vliegen uit.
Hun jeugdkleed is overwegend grijsgroen van kleur met vale lichtgele
vleugelspiegels en staartpennen. Na het uitvliegen worden ze nog
gedurende een drietal weken door de oudervogels gevoerd alvorens ze
volledig zelfstandig zijn. De voeding voor de jongen
staat bij het onderdeel ' Voeding' aangegeven.
A. van Kooten