Deze website wordt
u aangeboden door Adri van Kooten, keurmeester gras-
en grote parkieten bij de NBvV
|
Home |
Vuurvink
(Lagonostica
senegala) |
|
|
Ondersoorten:
De vuurvink kent een groot
aantal ondersoorten, te weten:
-
Lagnosticta senegala
senegala
-
Lagnosticta senegala
guineensis
-
Lagnosticta senegala
rhodopsis
-
Lagnosticta senegala
brunneiceps
-
Lagnosticta senegala
somaliensis
-
Lagnosticta senegala
zedlitzi
-
Lagnosticta senegala
rendalli
-
Lagnosticta senegala
ruberrima
Het verschil tussen de
ondersoorten zit hem vooral in de rode kleur. Zo is het rood van de
L. s. guineensis dieper en
uitgebreider van kleur dan die van de nominaatvorm, bezit L. s. rhodopsis slechts weinig rood
in het verenkleed en zijn de bovendelen vrij licht van kleur, heeft de
L. s.brunneiceps een volledig bruine kop met rode waas, meet de
L. s. somaliensis slechts 9 cm. en is lichter rood dan de
nominaatvorm, heeft de L. s.zedlitzi slechts weinig rood aan zich,
is de L. s.rendalli lichter rood van kleur dan de
nominaatvorm en bezit deze veel meer stipjes op de flanken en op
de borst en is de L. s.ruberrima de meest rode van de
ondersoorten. Bij deze ondersoort zijn de rug en de bovenkop volledig
diep rood van kleur.
Karakter:
De vuurvink is een
prima vogeltje voor de gezelschapsvolière. Buiten de broedtijd kunnen
meerdere vogels bij elkaar gehouden worden maar tijdens de broedperiode
niet meer. Als de koppels zich dan gevormd hebben worden met name de
mannetjes agressief jegens soortgenoten. Het is daarom noodzakelijk niet meer dan
één paartje in de
volière
te houden. Met andere soorten zullen
over het algemeen niet gauw problemen ontstaan.
Omgevingstemperatuur:
Vuurvinken kunnen ’s winters
beter niet buiten gehouden worden. Ze houden van
warmte. Daarom moeten ze ‘s winters in een (matig) verwarmd (binnen)verblijf
gehouden worden. Ook is het voor het welzijn van deze vogeltjes van
belang dat de volière op een beschutte plaats staat, waar wind en regen
weinig invloed hebben.
Voeding:
Als voeding dient
een goede zaadmengeling voor tropische vogels en of volièrevogels, een
goed samengesteld eivoer/krachtvoer en bij voorkeur kiemzaad verstrekt
te worden. Om aan de behoefte van dierlijke eiwitten in de voeding
tegemoet te komen kan het beste een insecten-/universeelvoer toegevoegd
worden (bijvoorbeeld 50 eivoer, 50% universeelvoer). Vooral in de
periode dat de vogels jongen hebben is het belangrijk dat ze de
beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Extra dierlijke eiwitten
kunnen, naast het verstrekken van een goed samengesteld eivoer/universeelvoer,
verstrekt worden in de vorm van bijvoorbeeld (geknipte) meelwormen,
miereneieren, buffalowormpjes. Zorg er voor dat de vogels alvorens ze
jongen hebben al gewend zijn aan levend voer. Dus ook als er geen jongen
zijn is het belangrijk om reeds levend voer te geven. Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk
dat de vogels dagelijks de beschikking hebben over vers en fris bad- en
drinkwater en mogen ook vogelmineralen (grit) en maagkiezel niet
ontbreken. Voor meer informatie over de voeding
klik hier.
Kweek:
Vuurvinken bouwen hun nestjes in hier en daar opgehangen
halfopen en of gesloten
nestkastjes maar bouwen ook wel een vrijstaand nest in een dichte struik. Als bouwmateriaal gebruiken ze
(lange) droge grashalmen, mos,
donsveertjes, en
uitgeplozen sisaltouw. Het nest is kogelvormig. Het
popje legt doorgaans 3 tot 4 eitjes in het nestje.
De eitjes worden door beide vogels bebroed. De opfok
van de jongen is alleen succesvol als de vogels in voldoende mate kunnen
beschikken over levend voer zoals fruitvliegjes, bladluis,
spinnetjes, miereneieren en of
(geknipte) meelwormen. Daarnaast dienen ze ook de beschikking te hebben over universeelvoer, opfok- en groenvoer
en grit. De eitjes komen na 11 tot 13 dagen uit. De jongen worden dan
door beide ouders gevoerd. De jongen moeten met ringmaat 2,3 mm. geringd
worden. De jongen verlaten na ca. 20 dagen het nest en zijn dan na
ongeveer 3 weken zelfstandig.
A. van Kooten
|
|