De grootte varieert
van 30 cm. (Noordelijke Rosékaketoe)
tot 35 cm. (overige soorten).
De Westelijke
Rosékaketoe
lijkt op de nominaatvorm maar is wat bleker van kleur en het voorhoofd
meer roze. Dezelfde beschrijving is van toepassing op de Noordelijke Rosékaketoe,
alleen is deze ondersoort een stuk kleiner dan de nominaatvorm en de
Westelijke 'Rosékaketoe.
De Centraal-Australische
Rosékaketoe
is nagenoeg gelijk aan de
Noordelijke
Rosékaketoe
maar heeft wel dezelfde grootte als de nominaatvorm.
Verspreidingsgebied
Rosékaketoes komen voor in vrijwel geheel Australië met uitzondering van
de kuststreken in het oosten en westen. Buiten de broedtijd komen ze
voor in grote zwermen van wel duizend vogels. Veelal zijn ze dan te
vinden in de nabijheid van geschikte drinkplaatsen.
Broedproces in de natuurlijke leefomgeving.
In
het zuidelijk deel van Australië valt de broedtijd van juli tot december
en in het noorden van februari tot juni. Nestelen doen ze bij voorkeur
in hoge holle eucalyptusbomen waarbij ze het schors rond de ingang van
het nest opvallend genoeg weg knagen. Het nut hiervan zou liggen in het
feit dat natuurlijke vijanden op deze wijze moeilijker via het gladde
vlak voor de nestingang het nest kunnen binnen dringen. De pop legt
gemiddeld 2 tot 5 witte eieren op een ondergrond van eucalyptusbladeren.
De eieren worden met tussenpozen van 48 uur gelegd. Meestal begint de
pop al bij het eerste ei te broeden. Het gevolg hiervan is dat er
relatief een groot verschil is tussen het eerste en laatste jong. De
eieren worden door zowel de pop als de man bebroed. Na het uitkomen
blijven de jongen meestal nog 8 weken in het nest alvorens ze uitvliegen.
Daarna worden ze nog 4 tot 6 weken door de oudervogels (bij)gevoerd. In
veel gevallen brengen de vogels twee broedsels per jaar groot. Dit zal
ook de verklaring zijn dat ze zo rijkelijk aanwezig zijn in Australië.
Geslachtsonderscheid
Bij volwassen vogels zijn de geslachten te herkennen aan de ogen. Mannen
hebben een bruine iris terwijl de poppen een meer rood-bruine iris
bezitten. De
Noordelijke Rosékaketoe heeft een meer grijsrode oogring.
Huisvesting
De
buitenvoličre dient minimaal een lengte te bezitten van 3 meter, echter
de voorkeur gaat uit naar een lengte van 6 – 7 meter. De breedte van de
vlucht dient minimaal 1 meter te zijn en de hoogte ca. 2,50 meter. Het
binnenverblijf dient vorstvrij te zijn en een minimale afmeting te
hebben van 1,5 tot 2 meter diep, een breedte van 1 meter en een hoogte
van 2 meter.
Broedproces in gevangenschap
Rosékaketoes broeden in nestblokken met een bodemopppervlak van 30x30
cm. en een hoogte van ca. 60 cm. Veel van de vogels hebben een
duidelijke voorkeur voor een natuurblok. Het is daarom verstandig
meerdere typen broedblokken in de voliere te hangen. In gevangenschap
leggen ze 2 tot 5 eieren die na ongeveer 24 dagen uitkomen. De jongen
vliegen meestal in de 7de week uit. Hierna worden ze nog een
aantal weken door de ouders gevoed alvorens ze zelfstandig zijn. De
jongen zijn doffer van kleur dan de ouders en ze hebben een licht bruine
iris met een bleekgrijze oogring. De oogkleur van de jongen begint na
ca. 6 maanden van kleur te veranderen. Na ongeveer 3 jaar zijn de jongen
geslachtsrijp en in staat voor nageslacht te zorgen.
Voeding
In
hun natuurlijke leefomgeving nemen rosékaketoes een breed scala aan
voedingsstoffen op. In gevangenschap dient de verzorger hier rekening
mee te houden. Er dient dus gezorgd te worden voor een zeer gevarieerde
voeding.
De
voeding dient te bestaan uit een goed zaadmengsel voor papegaaien,
aangevuld met vers fruit, groente, gekiemde zaden en noten. Voor het
begin van het broedseizoen moet de voeding meer eiwitten bevatten, dit
is vooral van belang als er jongen in het nest liggen. Afhankelijk van
het seizoen zou het volgende nog gegeven kunnen worden: erwten in de
schil, spinazie, korenaren, wortelen, broccoli, bloemkool en ook
onkruidzaden als muur, graszaden, paardebloem, weegbree e.d.
Van nature scharrelen de vogels vooral op de grond om daar voedsel te
zoeken. Geef ze daarom bijvoorbeeld ook eens graszoden (met graszaden).
Om aan hun knaaglust te voldoen moeten de vogels rijkelijk kunnen
beschikken over verse wilgen- en of fruitboomtakken.
A. van Kooten