Deze website wordt u aangeboden door Adri van Kooten, keurmeester gras- en grote parkieten bij de NBvV

Menu

 

Bij favorieten plaatsen!

Home

Roodvleugelparkiet  (Aprosmictus erythropterus)

 
 

Kooi- en volièrevogels (ca. 300)
Broedconditie en broedproces
Fotogalerijen
Vogelziekten
Medicijnen
Kweekproblemen
Ziekenkooi
Vogeldierenartsen
Voeding
Bouw en inrichting volière
Tips van vogelliefhebbers
Vogels - koude volière
Vogels - warme volière
Downloads Roodvleugelparkiet

De roodvleugelparkiet werd voor het eerst in 1861 in Europa ingevoerd. Het waren de dierentuinen van Londen en Berlijn die de eer te beurt vielen om deze vogels te huisvesten. Rond 1878 werden de eerste kweekresultaten in Duitsland en Nederland behaald. Opvallend genoeg is het dan een hele tijd stil rond de roodvleugelparkiet. Pas eigenlijk na de tweede wereldoorlog werden ze weer met enige regelmaat in Europa ingevoerd.

Ondersoort(en)

Er worden bij de roodvleugelparkiet drie ondersoorten onderscheiden, waarbij opgemerkt moet worden dat één van de ondersoorten door verschillende kenners niet als een aparte ondersoort wordt beschouwd. In dit boek worden de twee algemeen erkende ondersoorten behandeld, te weten:

Kleurplaten
Vogelanimaties
Vogelmarkten
Vogelparken
Richtprijzen vogels
Vogelgeluiden
 
Erfelijkheidsleer vogels
Links naar vogelwebsites
Europese cultuurvogels
Papegaai als huisdier - index
Vogelwereld Curaçao
 
 
  • Aprosmictus erythropterus erythropterus – Roodvleugelparkiet

  • Aprosmictus erythropterus coccineopterus – Kleine roodvleugelparkiet

 

 

In gevangenschap zijn beide soorten veelvuldig met elkaar gekruist waardoor de onderlinge verschillen niet meer door ons (kunnen) worden opgemerkt.

Uiterlijke kenmerken en geslachtsonderscheid

Roodvleugelparkiet - Aprosmictus erythropterus erythropterus

Formaat 32 cm.

Man: De hoofdkleur is lichtgroen. De kop en de nek zijn lichtgroen. De mantelveren zijn zwart. De bovenrug is zwart en de onderrug diep blauw van kleur. De vleugeldekveren zijn rood, de rest van de vleugels groen. De ondervleugeldekveren en de vleugelboog bezitten een meer bleekgroene kleur. De bovenzijde van de staart is groen met gele randen. Aan de onderzijde is de staart donkergrijs met geelwitte randen. De snavel is rood en de poten zijn grijs. Pop: De hoofdkleur is geelachtiggroen. Bij de pop ontbreekt het zwart op de rug. In tegenstelling tot de man heeft zij slechts een weinig rood in de vleugels. De bovenrug is overwegend donkergroen, de onderrug bleekblauw. Jongen: De jongen lijken op de pop maar hebben in plaats van een oranje oogring, zoals bij volwassen exemplaren, een donkere oogring. Verder hebben jonge vogels een bijna gele snavel. Het geslachtsonderscheid bij jonge vogels is moeilijk. Jonge mannen zijn vaak pas op een leeftijd van ongeveer 15 – 18 maanden te herkennen doordat dan de eerste zwarte veertjes op de rug verschijnen. Door de jonge vogels op een leeftijd van bijvoorbeeld een half jaar enkele veertjes uit de rug te trekken en ca. 6 weken te wachten tot er nieuwe veertjes verschijnen kan gekeken worden wat de mannen zijn. Op een leeftijd van 28 maanden zijn jonge vogels volledig op kleur.

Kleine roodvleugelparkiet - Aprosmictus erythropterus coccineopterus

Formaat 30 cm.

Man: Gelijk aan de aprosmictus e. erythropterus maar in zijn geheel bleker van kleur. Ook is de kopbevedering van deze ondersoort veel meer groenachtig blauw van kleur. Pop: Gelijk aan de pop van de aprosmictus e. erythropterus maar in zijn geheel bleker, vooral op de vleugels en bovenrug. Jongen: Gelijk aan aprosmictus e. erythropterus.  

Verspreidingsgebied en leefgebied

Roodvleugelparkiet - Aprosmictus e.erythropterus

De roodvleugelparkiet komt voor in het oosten van Australië. Gerekend vanaf het zuiden omvat dit gebied het noordelijk deel van Nieuw Zuid Wales, in noordelijke richting overgaand in bijna geheel Queensland tot aan Cape York.

Kleine roodvleugelparkiet - Aprosmictus e.coccineopterus

De kleine roodvleugelparkiet heeft een kleiner verspreidingsgebied en komt voor in het noorden van Australië van Cape York tot aan de omgeving van Kimberley.

Roodvleugelparkieten verblijven het gehele jaar door in hetzelfde gebied. Wel kunnen ze in dit gebied rondtrekken. In hun leefgebied worden ze onregelmatig waargenomen. Ook de aantallen vogels die waargenomen worden verschillen per jaar. Het ene jaar worden ze in grote groepen gezien terwijl in een ander jaar slechts enkele paartjes worden waargenomen. De oorzaak hiervan zou liggen in de mate van droogte van de noordelijke gebieden. Roodvleugelparkieten hebben een voorkeur voor open eucalyptusbossen.  Verder komen ze voor langs de oevers van waterlopen en in halfdroge gebieden met acaciastruiken. Aan de noordelijke kust bezoeken ze zelfs de mangrovebossen. Ook worden ze regelmatig waargenomen op in cultuur gebrachte landbouwgronden waar ze zich dan tegoed doen aan de verbouwde gewassen. Vaak worden ze waargenomen in gezelschap van barnardparkieten en bleekkoprosella’s. Buiten de broedtijd vormen ze groepen van zo’n twintig vogels. Ze vertoeven veel in bomen en komen slechts zelden op de grond. De voeding in het wild  bestaat vooral uit vruchten, zaden,  bloesemnectar, blad­knoppen en diverse soorten insecten en hun larven. Wat betreft zaden hebben ze een voorkeur voor de zaden van de eucalyptus acacia salisina maar ook zaden van de hop en de mistletoe (lorantus) worden graag gegeten. 

Gedrag

Roodvleugelparkieten zijn vrij schuwe vogels. In het wild vliegen ze vaak bij de minste of geringste onraad luidkrijsend de bomen in. Dit gedrag vertonen de meeste exemplaren ook in de volière. Ze zijn dan ook moeilijk benaderbaar in de volière, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld koningsparkieten. Over het algemeen zijn roodvleugelparkieten zacht en rustig van aard. Ze zijn niet vernielzuchtig en laten in het algemeen het houtwerk van de volière met rust. Buiten de broedtijd zijn ze nauwelijks agressief. Tijdens de broedperiode wil dit gedrag nog wel eens veranderen en zijn ze iets minder vredelievend. Vooral de mannen worden dan luidruchtiger en willen dan ook nog wel eens agressief worden tegenover de pop en andere vogels. Indien ze bang of opgewonden zijn kunnen ze een serie harde, schelle schreeuwen produceren.

Broedproces in het wild

De broedperiode in Australië varieert en is afhankelijk van de weersomstandigheden. Meestal valt deze echter in de periode augustus tot februari. Ze broeden in holten van bomen en takken en hebben daarbij een duidelijke voorkeur voor eucalyptusbomen. In het wild maken ze graag gebruik van diepe nestholten in hoge bomen. De nestholten kunnen wel een diepte hebben van 10 meter en daarbij  gelijk liggen aan het maaiveld. Gewoonlijk legt de pop 3 tot 6 eieren. De eieren worden door haar om de dag gelegd. Tijdens het broeden verlaat de pop vroeg in de ochtend en aan het eind van de middag het nest om zich te ontlasten. De broedduur bedraagt ca. 21 dagen en de eieren worden alleen door de pop bebroed. De jongen vliegen gewoonlijk op een leeftijd van 5 weken uit.

Broedproces in de volière

Roodvleugelparkieten zijn op een leeftijd van 2 jaar geslachtsrijp. Toch komt het voor dat eerstejaars poppen al eieren leggen en jongen groot brengen. De beste resultaten worden echter verkregen met vogels die 2 jaar of ouder zijn. Partnerkeuze wil, met name bij oudere vogels, nog wel eens problemen opleveren. Voor wat betreft de keuze van een partner is het daarom verstandig jonge vogels te kopen en deze reeds op jonge leeftijd bij elkaar te plaatsen. Probleem hierbij kan zijn dat nog niet te zien is wat een man of pop is. De meeste vogels zijn namelijk, zoals reeds eerder opgemerkt, pas na 15 – 18 maanden op kleur. Om toch enige zekerheid te krijgen over het geslacht kunnen, zoals reeds eerder opgemerkt enige veertjes uit de rug getrokken worden. Wanneer deze als zwarte veertjes terugkeren is de betreffende vogel een man. Mijn ervaring is dat de meeste roodvleugelparkieten een voorkeur hebben voor een staand blok van ca. 2 meter hoog met een bodemoppervlak van ongeveer 25 x 25 cm. Het invlieggat dient een doorsnee te hebben van ca. 9 cm. Het is raadzaam om het nestblok op een donkere en koele plaats neer te zetten c.q. te hangen. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van vermolmd en rottend hout, houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met potgrond of turf. De nestblokken kunnen begin maart in de volière worden opgehangen. Net als bij de meeste Australische parkieten is het belangrijk te weten in wat voor nestblok de pop is groot gebracht. De praktijk leert namelijk dat poppen een duidelijke voorkeur hebben voor een nestblok waar ze zelf in zijn groot gebracht. Dus vergeet bij aanschaf van roodvleugelparkieten niet te vragen in wat voor nestblok de pop is groot gebracht! Geef de vogels meerdere nestblokken van verschillende afmetingen ter beschikking, het zal het broedsucces zeker vergroten. Mocht een pop de eieren zo van de stok op de grond laat vallen en of de eieren op de grond leggen dan is er een grote kans dat het nestblok haar niet aan staat. Als het kweekseizoen aanbreekt wordt de man veel agressiever en jaagt bij voortduring achter de pop aan. Als dit te erg wordt en de pop geen rust krijgt is het verstandig om bij één vleugel van de man wat vleugelpennen korter te knippen. Doordat hij dan minder goed kan vliegen en minder wendbaar is zal de pop meer rust krijgen. Om de pop te imponeren laat de man zijn balts zien, hij laat hierbij zijn stuit en hogere rug zien, trekt zijn lichaamsbevedering strak en stapt vervolgens met enkele statige stappen naar de pop. De eieren worden door de pop om de dag gelegd, meestal 5. Tijdens het broeden voert de man de pop als ze uit het nest komt. De jongen worden na ongeveer 20 dagen geboren. De jongen worden door de pop gevoerd. De pop gaat vaak al zeer vroeg in de ochtend langdurig van de jongen af. Wanneer de vogels vroeg in het seizoen broeden en het erg koud is wil dit nog wel eens aanleiding geven tot onderkoeling en uiteindelijk de dood van de jongen. Het nestblok voorzien van warmteplaatjes kan dan noodzakelijk zijn. Trouwens roodvleugelparkieten zijn erg gevoelig voor teenbevriezingen bij vorst. We moeten de vogels daarom bij vorst beslist niet in de buitenvolière laten overnachten. Pas als de jongen zijn uitgevlogen helpt de man mee de jongen te voeren. De jongen moeten op een leeftijd van 8 – 10 dagen geringd worden met ringmaat 6,5 mm. Na ca. 6 weken verlaten de jongen het nest waarna ze nog ongeveer 3 tot 4 weken door de ouders worden gevoerd. Normaal gesproken broeden roodvleugelparkieten éénmaal per jaar. Toch komt het regelmatig voor dat sommige paren met een tweede legsel beginnen. In een dergelijk geval is het raadzaam de jongen bij de ouders weg te halen. Van een goed kweekstel kan jarenlang plezier beleefd worden. Roodvleugels kunnen namelijk meer dan 40 jaar oud worden.

Mutaties

Bij de roodvleugelparkiet is een pastel mutatie ontstaan die autosomaal recessief vererft en een bonte mutatie waarvan de vererving nog niet duidelijk is.

A. van Kooten

 

 

Disclaimer

HOME

Vertel een vriend over deze site

 

Copyright © 2005, Adri van Kooten, All Rights Reserved | Webdesign: Adri van Kooten