1. Pennantrosella
(Platycercus elegans elegans)
De kleur van de man en pop zijn overwegend karmijn rood. De keel, de
wangvlekken, vleugeldekveren en de staart zijn blauw gekleurd. De
vleugelslagpennen zijn overwegend donkerblauw met een paarsblauwe
gloed. De rugdekveren zijn zwart gekleurd en rood omzoomd. De ogen
van de Pennantrosella's zijn donkerbruin van kleur, terwijl de
snavel donker hoornkleurig en de poten grijsbruin van kleur zijn.
De jongen van dit ras zijn in het nest olijfgroen van kleur. Men
veronderstelt dat de groene kleur als camouflage dient en de jongen
beschermt tegen roofdieren. Opvallend is verder dat de jongen
groepjes vormen als ze uitvliegen. Ook dit zou een
beschermingsmechanisme zijn tegen natuurlijke vijanden.
Belangrijk om te weten is dat ingeval van voedingstekorten
(dierlijke eiwitten) - met name in de eerste 2 weken - de jongen een
rode kleur zullen ontwikkelen i.p.v. een groene.
Worden zowel groene als rode jongen in het nest gevonden dan is er
waarschijnlijk sprake van een kruising van twee verschillende
soorten, namelijk de 'Gewone' Pennantrosella (Pl. elegans elegans)
x de Noordelijke Pennant rosella (Pl. elegans nigrescens. De 'Gewone' Pennant rosella is 36 - 38 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
De man heeft in het algemeen een forsere kop en grotere snavel dan
de pop. Verder zijn de middelste staartveren van de pop groen,
terwijl die van de man diep blauw zijn.
2. Noordelijke Pennantrosella (Pl. elegans nigrescens)
De kleur van de Noordelijke Pennant komt vrijwel overeen met die van
de 'Gewone' Pennant. Vrijwel, want het rood is bij deze soort wat
dieper van kleur, terwijl er ook meer zwart op de rug voorkomt. In
tegenstelling tot de 'Gewone' Pennantrosella hebben de jongen bij
dit ras een roodkleurige bevedering bij het verlaten van het nest. De Noordelijke Pennantrosella is beduidend kleiner dan de 'Gewone'
Pennantrosella namelijk ca. 32 cm.
Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennantrosella.
3. 'Donkere' Pennantrosella (Pl. elegans melanoptera)
Bij deze Pennant, zo valt in de literatuur te lezen, is de
lichaamskleur dieprood van kleur, terwijl er meer zwart op de rug
voorkomt dan bij het voorgaande ras.
De 'Donkere' Pennantrosella is ongeveer 34 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennantrosella.
4. Fleurieuse Pennantrosella (Pl. elegans fleurieuensis)
Dit ras is minder intensief (bleker) van kleur dan de drie
voorgaande Pennanten.
Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennantrosella.
Verspreidingsgebied:
De 'gewone Pennantrosella' (Pl. elegans elegans) komt voor in Zuid-Oost Queensland tot het zuidoosten van Zuid - Australië. De
Noordelijke Pennantrosella (Pl. elegans nigrescens) is te vinden in
Noordoost Queensland. De 'Donkere' Pennantrosella (Pl. elegans
melanoptera) komt voor op Kangeroo-eiland, een eiland gelegen in
Zuid Australië. De Fleurieuse Pennantrosella heeft z'n naam te
danken aan het eiland waar hij voorkomt, namelijk het schiereiland Fleurieu in Zuidwest Australië
Opmerking:
Het is van belang te weten dat er met betrekking tot de kleur en de
grootte van de verschillende rassen zogenaamde "klimaatwetten"
gelden. Gloger zegt namelijk dat de kleuren van de veren van in
vochtiger gebieden voorkomende dieren donkerder zijn dan
van dieren die in drogere gebieden voorkomen. Een hoge
luchtvochtigheid bevordert namelijk de aanmaak van de donkere
kleurstof melanine. Daarentegen wordt echter de vorming van
geelbruine kleurstoffen (pheomelaninen) bevorderd door een lage
luchtvochtigheid. Daarbij stelt Bergmann, zo heeft u al kunnen lezen,
dat geografische rassen van een soort kleiner zijn naar mate
het in de gebieden waar ze zich ophouden warmer is. Vooral
bij de verschillende rassen Pennantrosella's zijn deze
klimaatwetten goed waar te nemen.
LEEFGEBIED
De Pennant rosella leeft in de bossen van Oost-Australië. Ze zijn
talrijk en leven ook in stadsparken en - tuinen. Ze zijn zo talrijk
in Australië dat hun schoonheid door de Austaliërs maar amper meer
wordt gezien. Ze leven hoofdzakelijk in bomen. Toch is inmiddels
gebleken dat de Pennant Rosella zich minder goed weet aan te passen
wanneer bossen worden gekapt. We zien dan ook dat, daar waar in het
leefgebied van de Pennant Rosella de bossen worden gekapt, de
rosella zijn plaats inneemt.
VOEDING
De voeding van de Pennantrosella bestaat o.a. uit zaden van grassen
en allerlei wilde planten. Verder voeden ze zich met vruchten, bloemsemnektar, bladknoppen, en diverse soorten insecten en hun
larven. Door hun voorkeur voor bloesem van fruitbomen kunnen ze
aanzienlijke schade toebrengen aan boomgaarden en graanvelden. Even
als andere rosella soorten zoeken Pennantrosella’s boerderijen op
waar zij fourageren op gemorst graan op erven, stoppelvelden en in
hooibergen. In hun verspreidingsgebied weten ze in snel tempo het
agrarisch landschap te veroveren. Pennantrosella’s die zich vooral
ophouden in bomen eten, naast graszaden en onkruidzaden, veelal
bessen, noten, vruchten, zaden van eucalyptusbomen en insecten. De
soorten die zich ophouden in tuinen en parken eten vooral zaden van
coniferen en sparren alsmede diverse soorten bessen van struiken en
bomen.
DE VOEDING IN GEVANGENSCHAP
In gevangenschap dient de voeding te bestaan uit een goede
zaadmengeling voor grote parkieten, onkruidzaden en vruchten. In de
periode dat de vogels jongen hebben moeten ze ook ruimschoots de
beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Naast het verstrekken
van eivoer is het verstandig meelwormen en maden, als bijvoeding te
verstrekken (bijvoorbeeld 2 meelwormen per jong per dag). Bij een
tekort aan dierlijke eiwitten zien we ook vaak dat de vogels hun
jongen onvoldoende voeden en uiteindelijk zelfs in de steek laten.
Hetzelfde gedrag zien we bij Europese wildzangvogels, die ook hun
jongen in de steek laten wanneer er onvoldoende dierlijke eiwitten
voor handen zijn. Dagelijks vers en fris bad- en drinkwater is
noodzakelijk, terwijl ook maagkiezel en grit niet op het menu mogen
ontbreken.
HET KARAKTER VAN ROSELLA'S
Voor de meeste Rosella-soorten, en dus ook voor de Pennantrosella,
geldt dat ze van nature erg vechtlustig zijn, vooral tegenover
soortgenoten. Door het vechtlustig karakter dient u als kweker bij
het samenstellen van de paren er daarom goed op te letten of de
vogels elkaar verdragen. Enige tijd de vogels gadeslaan is hierbij
een vereiste omdat de gevechten zo hevig kunnen zijn dat direct
ingrijpen noodzakelijk is. Het is ook erg belangrijk om niet direct,
bij verlies van een partner, een andere partner te geven. In een
dergelijk geval kunt u de vogels het beste aan elkaar laten wennen
door ze in naast elkaar liggende rennen te plaatsen. Verder is het
belangrijk om bij het samenstellen van paren altijd het mannetje in
de voličre van de pop te plaatsen en niet omgekeerd! Voor het
verkrijgen van goede broedresultaten is het verder van belang nooit
Rosella-soorten naast elkaar te plaatsen, maar de aangrenzende
ren(nen) te bevolken met niet verwante soorten.
HUISVESTING
Het houden van rosella's hoeft geen problemen te geven in ons land.
Ook in Australië trotseren ze immers koud en vochtig weer. Hoewel ik
weet dat veel kwekers de vogels in een voličre houden zonder echt
nachthok (wel goed beschut en voorzien van een dak en dichte
achterzijde en zijkanten en een afgeschermde voorzijde) ben ik toch
van mening dat een voličre waarin Pennantrosella’s worden gehouden
een goed afgesloten en droog nachtverblijf dient te bezitten. De ren
dient een lengte van 3 á 4 meter te hebben en ± 1 meter breed te
zijn. Zelf houd ik de vogels in rennen van 5 meter lang en 1.00 m.
breed. Daarnaast bezitten alle rennen bij mij een apart
nachtverblijf. In hun natuurlijke omgeving trekken Pennantrosella’s
over het algemeen paarsgewijs op, ook na de broedtijd. Een groepje Pennantrosella’s zul je zelden kunnen waarnemen. Het zal u uit
bovenstaande duidelijk zijn dat Rosella-soorten paarsgewijs in
aparte rennen gehouden dienen te worden. Zoals reeds eerder
opgemerkt is het onverstandig de soorten in naast elkaar gelegen
rennen te houden. Veel beter is het in naast gelegen rennen
onverwante soorten te houden. Ten aanzien van dit advies wil ik nog
opmerken dat alle soorten zeer nauw aan elkaar verwant zijn. In
streken waarin de verspreidingsgebieden elkaar overlappen komen
vruchtbare bastaarden dan ook veelvuldig voor. Gezien bovenstaande
is het daarom niet ondenkbeeldig dat, wanneer we verschillende
soorten houden, mannen en poppen van verschillende soorten "op
elkaar vallen". Ook daarom is het van belang de soorten niet in
naast elkaar gelegen rennen te houden!
BROEDPROCES
In Australië nestelen Pennantrosella's op allerlei geschikte
plaatsen, zelfs in houten grens- en telefoonpalen. Meestal nestelen
ze echter in holle takken of boomholten. Een gekozen nest wordt dan
veelal verder uitgehold en schoongemaakt. De broedtijd van de
verschillende soorten rosella's valt in Australië vanaf ± september
tot in december. Bij ons in de voliére begint de broedtijd zo rond
februari (afhankelijk van het weer!). In de voličre kunnen we
het best een nestkast geven van 60 cm hoog en een bodemoppervlak van
25 x 25 cm. De middellijn van het invlieggat dient ± 7 cm. te zijn.
Als nestmateriaal kan het best vochtig houtmolm, turf en of
rottend hout worden gegeven. Met nadruk schrijf ik hier vochtig
omdat de nesten in het wild vaak ook vochtig zijn! Het verdient de
voorkeur een broedstel de keuze te geven uit meerdere broedblokken (minstens
2). Heeft een paartje eenmaal een broedblok gekozen dan kan de
andere(n) worden weggehaald. Bij het plaatsen van het broedblok is
het verder van belang het blok zo te hangen dat het invlieggat naar
het donkerste gedeelte van de voličre is gekeerd. De eerste
kenmerken dat het mannetje paarlustig wordt is het spreiden van de
staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het horizontaal op en
neer slaan van de gespreide staart). De balts bestaat verder uit
vriendelijk klinkende lokroepen, waarbij het mannetje de vleugels
enigszins laat afhangen en zijn borstveren opzet. In deze stemming
zal het mannetje snel overgaan tot inspectie van de opgehangen
nestblok(ken). Als het popje zijn voorbeeld volgt en langere tijd in
het nestblok blijft is dat een teken dat de keuze is bepaald.
Opgemerkt dient te worden dat in de broedperiode de mannetjes de
gewoonte hebben achter hun pop aan te jagen, dit blijft echter vaak
zonder ernstige gevolgen. In de tijd die dan komt zullen er (nog)
diverse paringen plaatsvinden en na ± 14 dagen mag het eerste ei
verwacht worden. De eitjes worden om de dag, en veelal in de vroege
ochtenduren, gelegt. Gemiddeld legt de pop 5 eieren, die alleen
door haar worden bebroed. De eieren hebben een grootte van ± 24x22
mm. en zijn wit van kleur. Dit is overigens bij vrijwel alle
holenbroeders het geval omdat de eieren niet gecamoufleerd hoeven te
worden voor eventuele vijanden. Tijdens het broeden verlaat de
pop 2 á 3 keer per dag het nest om zich te ontlasten. Na 20
-21 dagen wordt het eerste jong geboren. Zoals reeds eerder
opgemerkt is het in deze periode van belang dat er ruim dierlijke
eiwitten (eivoer, meelwormen, maden e.d.) voorradig zijn. Ook in hun
natuurlijke omgeving verorberen de vogels immers insecten en larven
van insecten, die worden verkregen door het verwijderen van
boomschors en verrot hout. De eerste 10 dagen worden de jongen
overwegend door de pop gevoerd. Na 10 dagen, als de jongen sneller
beginnen te groeien, worden ze door beide oudervogels gevoerd. De
jongen verlaten na ± 5 weken het nest en worden nog enkele weken
door de oudervogels gevoerd/bijgevoerd. Heeft zich eenmaal een goed
kweekstel gevormd dan is hier gedurende lange tijd plezier aan te
beleven. Er zijn namelijk broedstellen bekend die na twintig jaar
nog actief en vruchtbaar(!) zijn en jongen voortbrengen.
De jongen van de Pennant rosella dienen met ringen van 6 mm. geringd
te worden.
MUTATIES
Onder de verschillende soorten komen regelmatig spontane mutaties
voor. Helaas maken dergelijke vogels weinig kans te overleven omdat
ze door roofdieren snel worden opgemerkt. In gevangenschap hebben de
vogels hier geen last van. Integendeel, de kwekers zullen er immers
alles aan doen om een nieuwe mutatie in stand te houden.
Bij de Pennantrosella kennen we inmiddels de volgende mutaties:
Inmiddels kennen we bij de Pennantrosella ook de cinnamon mutatie
(kaneelbruine i.p.v. zwarte tekening). Deze mutatie werd het eerst
gekweekt bij de heer Heesakker in Erp. Helaas is de cinnamon factor
bij de Pennantrosella tot op heden geen echte favoriete mutatie
bij de kwekers. Vooral het feit dat er weinig contrast optreedt
tussen de rode kleur in combinatie met de bruine tekening zal hier
debet aan zijn.
A. van Kooten