Pop: De hoofdkleur
is bleekgroen. Het voorhoofd is witachtig geel van kleur. De schedel is
bruinachtig zwart van kleur terwijl de nek, rug, schouders en vleugels
bleekgroen gekleurd zijn. De bevedering van de onderborst, bovenbuik,
flanken en bovenstaartdekveren is bleekgroen met een lichtblauwe waas.
De stuit en bovenstaartdekveren zijn turquoiseblauw. De onderbuik is
bleek grijsgroen. Op de flanken en onderstaartdekveren bevinden zich
enkele rode en witte veerveldjes. De ogen zijn bruin, de snavel
hoornkleurig grijs en de poten grijsbruin van kleur.
Jongen: De jongen
lijken op het popje. De mannetjes zijn echter al te herkennen door de
turquoiseblauwe wangen, de sterkere bruine bevedering van de schedel en
de reeds zwak aanwezige bleek oranjerode buikbevedering. Jonge vogels
zijn na ca. 16 maanden op kleur.
Verspreidings- en leefgebied
De goudschouderparkiet komt voor in de
uiterst noordelijk gelegen punt van Australië, Cape York. In dit gebied
heerst een tropisch klimaat en is sprake van twee seizoenen, namelijk
een nat- en een droog seizoen. Tijdens de regenperiode ligt de
temperatuur zo rond de 30 ºC en 35 ºC en is de luchtvochtigheid erg hoog,
90 tot 100%. Met name door de hoge luchtvochtigheid is het dan
behoorlijk benauwd in dit gebied. In het algemeen is hun
verspreidingsgebied een ruig en woest gebied met open boslandschap,
heuvels, bergen en plateaus die worden doorsneden door vele rivieren en
waterlopen. Goudschouderparkieten hebben in dit gebied een voorkeur voor
bos- en grasvlakten waarbinnen veel termietenheuvels aanwezig zijn. Ze
brengen een groot deel van hun tijd door in bomen. Hun voorkeur gaat
hierbij uit naar bomen die in de nabijheid van water staan. Alleen
wanneer ze op zoek gaan naar voedsel worden de bomen verlaten. Het
voedsel bestaat in hoofdzaak uit kleine graszaden en zaden van andere
wilde planten. Ook worden wel insecten en larven gegeten. Buiten de
broedtijd komen ze wel eens in kleine groepjes voor, vooral in de
nabijheid van drink- en voedselplaatsen. In de broedperiode echter leven
ze paarsgewijs. In het wild zijn het vrij schuwe vogels die bij het
minste of geringste op de vlucht slaan.
Gedrag
Goudschouderparkieten zijn vrij actieve vogels die, wanneer ze eenmaal
aan hun verzorger gewend zijn, weinig schuw zijn. Ze zijn over het
algemeen vrij agressief richting soortgenoten. Net als bij vrijwel alle
Australische parkieten mogen paren niet naast elkaar gehuisvest worden,
tenzij er ondoorzichtige tussenwanden tussen de volières geplaatst zijn
die onderling contact onmogelijk maken. De jongen moeten al vrij vroeg
bij de ouders weggehaald worden omdat de mannen van beide soorten in het
algemeen geen jongen meer in hun omgeving dulden als deze eenmaal
zelfstandig zijn.
Broedproces in het
wild
Goudschouderparkieten broeden bij voorkeur in of aan het eind van het
regenseizoen. Het regenseizoen loopt in hun verspreidingsgebied van
november tot april. In deze periode valt er vaak meer dan 1000 mm.
neerslag.Het droge seizoen omvat veelal de periode mei tot november.
Vaak valt er dan gedurende 4 tot 5 maanden geen spatje regen. De
goudschouderparkiet begint meestal zo rond april, mei te broeden.
Specifiek voor de soort is dat ze in hoge termietenheuvels van 4 á 5
meter hoogte broeden. In het regenseizoen zijn deze heuvels, tengevolge
van de regen, veel minder hard en kunnen de vogels er zonder al te veel
moeite een 40 tot 50 cm. lange licht oplopende gang in graven met aan
het eind daarvan een ronde broedholte van ongeveer 14 cm. doorsnede. De
broedholte ligt gewoonlijk zo’n anderhalve meter boven de grond. De pop
legt 4 tot 6 witte eieren. De eieren worden om de dag gelegd en alleen
door haar bebroed. Tijdens het broeden gaat de pop samen met de man
meerdere keren per dag op zoek na voedsel. Na zo’n zoektocht, die
ongeveer 20 tot 30 minuten duurt, keert de pop terug op het nest en gaat
verder met broeden. Dit onregelmatig broeden van de pop is mogelijk door
de aanwezige warmte in de termietenheuvel. Deze zorgt ervoor dat de
eieren niet afkoelen gedurende de tijd dat de pop van het nest af is. De
broedduur bedraagt 19 – 20 dagen. Zodra de jongen uitkomen is de man
actief bij het voeren van de jongen betrokken. Op een leeftijd van 6 tot
8 dagen worden de jongen niet meer warm gehouden door de oudervogels. In
de goed geïsoleerde termietenheuvels is dit niet nodig omdat de
temperatuur voldoende hoog blijft om de jongen warm te houden. Bijzonder
is dat een motachtig insect (Neossiosynoeca scatophaga) in de
onmiddellijke omgeving van de jongen haar eitjes legt. De larven voeden
zich met de uitwerpselen van de jongen en houden op deze manier de
broedholte schoon. De jongen vliegen gewoonlijk op een leeftijd van 5
weken uit en worden dan nog twee tot drie weken door de oudervogels
gevoerd.
Broedproces in de
volière
Goudschouder- en
hoodedparkieten zijn op een leeftijd van een jaar geslachtsrijp en
kunnen op deze leeftijd reeds ingezet worden voor de kweek. Veel van de
hier aanwezige goudschouder- en hoodedparkieten houden zich hardnekkig
aan de broedperiode in Australië. Omdat het hier dan herfst is zal hier
in gevangenschap rekening mee gehouden moeten worden. Er zal dan ook een
aangepaste nestkast aan de vogels moeten worden verstrekt. Gewoonlijk
hebben de vogels een verwarmd nestblok nodig omdat de pop de jongen niet
lang genoeg warm houdt. Na ongeveer 8 dagen, soms echter maar 5, zit de
pop al vaak buiten het broedblok naast haar partner. Sommige poppen
blijven wel in het nest zitten maar zitten dan niet op de jongen en
houden ze dus niet warm. Als er jongen zijn, vaak al in maart, is het
erg belangrijk om te kijken of de pop ’s nachts wel op het nest zit en
de jongen daadwerkelijk warm houdt. Het nestblok moet niet te groot zijn,
ongeveer 14 x 14 cm. binnenwerks en een hoogte van ca. 25 cm. Met een
dergelijke kleine binnenmaat kan de pop, als ze in het nest zit, bijna
niet anders dan op de jongen zitten. Voor de ingang moet een tunnel van
ongeveer 10 cm. lengte worden aangebracht. De tunnel dient ongeveer een
diameter te hebben van 6 cm. Als tunnel kan het beste een holle tak of
een holle bamboestam gebruikt worden. Ook wordt wel gebruik gemaakt van
pvc-buis. Er zal rekening gehouden moeten worden met de temperatuur in
het nestblok. Deze dient, wanneer er jongen zijn, zo rond de 25 tot 30
ºC te liggen. Om het nestblok te verwarmen kunnen verschillende
verwarmingsbronnen worden gebruikt. Eén van de mogelijkheden is om een
40 Watt warmteplaatje in het nestgedeelte van het blok te plaatsen,
hetzij aan de achterkant of aan één van de zijden van het blok. De
verwarming kan beter niet aan de onderzijde van het blok gemonteerd
worden omdat dit als nadeel heeft dat de jongen niet weg kunnen kruipen
als ze het te warm krijgen. Het heeft daarom de voorkeur om de
warmtebron aan één van de zijkanten van het nestblok te plaatsen. Indien
gebruik wordt gemaakt van lampen moeten deze tussen twee wanden
geplaatst worden zodat de vogels niet door het licht gestoord worden.
Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van een dikke laag vermolmd
hout en veenmos van ongeveer 5 cm. dik. Alvorens het nestmateriaal in
het nest wordt gedaan dient het bevochtigd en vervolgens goed
uitgeknepen te worden. Als het nest klaar is zal de pop de man naast
haar uitnodigen en hem vervolgens gaan liefkozen. Als de man in
broedstemming is zal hij zijn baltsgedrag laten zien. Vaak luidt hij het
baltsgedrag in met het maken van korte vluchtjes rond en naar de pop.
Wanneer hij eenmaal op dezelfde tak zit als de pop benadert hij haar met
opgezette borst- en kopveren en breed gemaakte schouders. Eenmaal voor
haar richt hij zich op en begint met zijn kop knikkende bewegingen te
maken. Het hele ritueel sluit hij vervolgens af met het voeren van de
pop. Indien de vogels eenmaal in de juiste broedstemming verkeren zullen
al snel de eerste paringen waar te nemen zijn, meestal in de vroege
ochtend. Zolang de pop eieren legt gaan de paringen tussen beide vogels
door. Gemiddeld worden in gevangenschap 5 eieren gelegd. De eieren
worden om de dag gelegd en alleen door de pop bebroed. De broedduur kan
variëren van 20 tot 23 dagen, afhankelijk van het tijdstip waarop de pop
is begonnen met broeden, de klimatologische omstandigheden en de
temperatuur in het nestblok. De jongen worden door beide ouders op het
nest gevoerd. Op een leeftijd van ongeveer 7 á 8 dagen moeten ze geringd
worden met ringmaat 4,5 mm. Na ca. 4 weken vliegen de jongen uit. Twee
tot drie weken na het uitvliegen zijn ze zelfstandig. Omdat de vogels
vaak meerdere broedsels per jaar grootbrengen is het noodzakelijk de
jongen, wanneer ze zelfstandig zijn, uit te vangen. De jongen zijn op
een leeftijd van ca. 16 maanden op kleur.
Mutatie
Bij de
goudschouderparkiet schijnt een pastel mutatie te zijn ontstaan. Omdat
deze mutatie nog zeer zeldzaam is, is nog weinig bekend over de
vererving. Waarschijnlijk vererft deze mutatie autosomaal recessief.
A.
van Kooten