 |
 |
A.
Lichaamscel voor de celdeling
met in het kernlichaam
2 paren chromosomen (= homologen chromosomen) getekent. |
B.
Begin
van de celdeling. Het poollichaampje heeft zich in tweeën
gedeeld.De wand van het kernlichaampje (=kernmembraan), met
daarin de paren chromosomen, lost op. |
 |
 |
C.
Poollichaampjes wijken
uiteen.De chromosomen nemen een stand in tussen de beide
poollichaampjes, die als een soort van "magneetjes" aan de
chromosomen gaan trekken. |
D.
De poollichaampjes
trekken de chromosomen in de lengterichting precies
doormidden. De chromatiden van de chromosomen worden, als
een ritssluiting, uit elkaar getrokken |
 |
|
E. De
chromatiden drijven onder invloed van de poollichaampjes uit
elkaar.De
oorspronkelijke moedercel neemt al enigzins de vorm aan van
twee nieuwe cellen |
|
 |
|
F.
Aan elke chromatide wordt een nieuwe chromatide opgebouwd
zodat weer een volledige chromosoom wordt gevormd.
De chromosomen trekken zich weer samen in het kernlichaam en
er hebben zich twee nieuwe cellen gevormd |
|
Zoals te zien is in afbeelding B van de schematische
voorstelling begint de celdeling met een splitsing van het
poollichaampje. Dit breekt in tweeën, waarna in het slijmerig
celvocht (= protoplasma) twee stervormige poollichaampjes drijven.
Deze poollichaampjes bewegen zich vervolgens van elkaar af naar de
tegenover elkaar liggende uiteinden, de polen van de cel (zie C).
Ondertussen is de wand van het kernlichaampje
(=kernmembraan) opgelost, zodat de daarin aanwezige chromosomen vrij
in het celvocht (=protoplasma) komen te drijven (zie B).
Doordat de beide poollichaampjes vervolgens
als een soort van "magneetjes" aan de chromosomen gaan trekken,
nemen de chromosomen een stand in, die precies tussen de beide
poollichaampjes in ligt (zie C). Het volgende moment vindt
het allerbelangrijkste van de gehele celdeling plaats. De
chromosomen worden door de beide poollichaampjes over de gehele
lengte doormidden getrokken, hetzelfde effekt als wanneer je een
ritssluiting uit elkaar trekt (zie D).
Ieder van die dan gevormde helften noemen we chromatiden.
Vervolgens drijven de poollichaampjes, ieder met hun
deel van de gesplitste chromosomen - de chromatiden dus - verder uit
elkaar en gaat de oorspronkelijke (moeder)cel al de vorm aannemen
van twee nieuwe cellen. U moet zich deze vorm voorstellen als een
zandloper (zie E). In ieder afzonderlijk deel worden de
chromatiden weer samengevoegd en met een wandje tot een nieuw
kernlichaam gemaakt. Hierna scheiden de beide cellen zich van elkaar
en zo zijn er dus uit één cel twee nieuwe ontstaan (zie F).
Aan elke chromatide wordt vervolgens, tree voor tree
(denk hierbij nog even weer terug aan de wenteltrap!), een nieuwe
streng (=chromatide) opgebouwd, waarvan de bouwstoffen uit het
protoplasma (=celvocht) worden gehaald. Deze nieuwe chromatide wordt
zodanig opgebouwd dat zij een getrouwe kopie is van de reeds
bestaande chromatide. De bestaande en de nieuw opgebouwde chromatide
vormen dan samen weer een volledige chromosoom, die op zijn beurt
bij de volgende celdeling weer gesplitst wordt in twee chromatiden.
Dit proces (somatische celdeling) herhaalt zich vervolgens tot er
zich miljoenen nieuwe cellen hebben gevormd.
2. DE REDUKTIEDELING
Het begin van de meeste levende organismen, en dus
ook van onze grasparkieten, is één enkele bevruchte eicel. Zo'n
bevruchte eicel wordt in de erfelijkheidsleer met een moeilijk woord
zygote genoemd. Een bevruchte eicel (= een zygote) wordt
gevormd door de samensmelting van een mannelijke zaadcel met een
vrouwelijke eicel. Zo'n mannelijke zaadcel of vrouwelijke eicel
wordt met een moeilijk woord gameet genoemd. De eicel van de
pop alsmede de zaadcel van de man zijn dus gameten. Alvorens
echter de gameet van de man kan samensmelten met de gameet van de
pop moet er eerst een deling van de voortplantingscellen aan vooraf
gaan, want het jong dat uit die bevruchting voort zal komen moet
immers een precies gelijk aantal chromosomenparen bezitten als ieder
van de oudervogels! Het aantal chromosomenparen bepaalde immers de
soort? Het volgende voorbeeld maakt duidelijk waarom de chromosomen
zich eerst moeten delen. We nemen als voorbeeld de grasparkiet die
dertien paar chromosomen bezit. Wanneer een volledige mannelijke
voortplantingscel zou samensmelten met een volledige vrouwelijke
voortplantingscel dan zou de bevruchte eicel (=zygote) uit 13+13= 26
paar chromosomen bestaan en zou er dus, wanneer zo'n zygote tot
ontwikkeling zou komen, een geheel ander wezen ontstaan. Nee,
voordat de mannelijke zaadcel (=gameet) en de vrouwelijke eicel (=gameet)
kunnen samensmelten moet er dus eerst een halvering (=reduktie) van
het aantal chromosomen plaatsvinden.
Het proces dat hier voor zorgt is de
reduktiedeling, die als volgt tot stand komt:
Zowel de mannelijke zaadcel als de vrouwelijke eicel
zijn dus ontstaan uit de voortplantingscel van man en pop. De
voortplantingscel van zowel de man als de pop heeft een normale
structuur en bezit dan ook een poollichaampje en een kernlichaampje
met daarin het "normale" aantal chromosomen. Het bijzondere van de
voortplantingscel is echter dat deze zich niet op een normale wijze
deelt. Dat wil zeggen dat de celdeling van de voortplantingscel
verschilt met die van de somatische celdeling. Wat gebeurd er
namelijk? Net als bij de gewone (=somatische) celdeling deelt het
poollichaampje zich in tweeën. Echter, integenstelling tot de gewone
celdeling, waarbij de chromosomen onder invloed van de
poollichaampjes in de lengterichting doormidden worden getrokken,
gaan de paren chromosomen (=homologen chromosomen) naast elkaar
liggen, waarbij ze onderling "deeltjes chromosomen" uitwisselen. Na
deze uitwisseling van "deeltjes chromosomen" gaan de paren
chromosomen (=homologen chromosomen) uit elkaar en bewegen naar de
polen van de cel. Maar het resultaat is nu, dat
slechts één chromosoom van elk paar één der beide
uiteinden van de cel bereikt.
Van de dertien paren chromosomen bij de grasparkiet
gaat er dus slechts één van elk paar naar de ene of naar de andere
pool van de cel.
Hierna gaan, net als bij de gewone (=somatische)
celdeling, de chromatiden uitelkaar om vervolgens weer opgebouwd te
worden tot chromosomen. Op deze manier zijn er dan vier groepen
chromosomen ontstaan. Vervolgens wordt elke groep omgeven door een
celwand (=kernmembraan). Op deze wijze zijn er dan vier kernlichamen
ontstaan met ieder de helft (13) van het oorspronkelijke aantal
chromosomen. Hierna deelt het protoplasma zich en hebben zich (althans
bij de man) vier geslachtscellen (=gameten) gevormd. Bij de
voortplantingscel van de pop gaat de reduktiedeling op een
soortgelijke manier in z'n werk. Alleen komt er bij de pop slechts
één van de vier geslachtscellen tot volle ontwikkeling. De overige
drie geslachtscellen lossen op. Welke van de vier vrouwelijke
geslachtscellen tot volledige ontwikkeling zal komen is nooit van te
voren aan te geven. Is de eicel van de pop eenmaal rijp dan kan deze
door één van de vier mannelijke geslachtscellen bevrucht worden.
Welke van de vier mannelijke geslachtscellen de vrouwelijke eicel
zal bevruchten is ook niet van te voren aan te geven.
Bovenstaand proces, waarbij dus de chromosomen in
zowel de mannelijke zaadcel als de vrouwelijke eicel worden
gereduceerd, noemen we de reductiedeling.
Ter verduidelijking heb ik de
reductiedeling hieronder nog eens schematisch weergegeven. In het
kernlichaam staat slechts de reduktiedeling van twee, in plaats van
dertien paren homologen chromosomen weergegeven.
 |
 |
A.
De paren chromosomen (=homologen chromosomen) gaan naast
elkaar liggen en wisselen onderling "deeltjes chromosomen"
uit. |
B.
De paren chromosomen (=
homologen chromosomen) gaan uit elkaar en bewegen naar de
polen van de cel. Let
op!!! Slechts één chromosoom van elk homologen paar bereikt
één der beide uiteinden van de cel. |
 |
 |
C.
De chromatiden gaan uit elkaar en worden weer opgebouwd
tot chromosomen. (Dit is dus gelijk aan de somatische
celdeling). |
D.
Er zijn vier groepen chromosomen ontstaan met ieder 13
chromosomen. (dus geen 13 paren chromosomen!!!). |
 |
 |
E.
Het protoplasma deelt zich en er hebben zich vier
geslachtscellen (= gameten) gevormd.
|
Door celdeling ontstaat
nieuw leven |
Als de beide gameten (zaadcel en eicel) eenmaal zijn
samengesmolten dan bevat de nieuw ontstane cel (=zygote) weer het
normale aantal chromosomen, namelijk 13 chromosomen van de man en 13
chromosomen van de pop. In totaal dus weer 13 paren
chromosomen. De nieuw ontstane cel bevat nu dus voor de ene
helft erfelijke codes (genen) van de man en voor de andere helft
erfelijke codes van de pop. De chromosomen waren immers de dragers
van de erfelijke eigenschappen!! Willen we weten hoe dat nieuwe
grasparkietje er uit gaat zien, dan kunnen we niet klakkeloos op het
uiterlijk van de vader en de moeder afgaan. Elke bevruchte cel
(zygote) vertegenwoordigt een unieke combinatie van erfelijke
eigenschappen (codes). Of het nieuwe grasparkietje veel van z'n
vader of meer van zijn moeder heeft, is afhankelijk van de wijze
waarop deze eigenschappen elkaar beinvloeden. Maar het kan ook best,
dat het nieuwe grasparkietje op geen van beide ouders lijkt.
Misschien vertoont het een sterke gelijkenis met grootvader, tante
of met welk familielid dan ook, met eenzelfde dosis erfelijk
materiaal.
In de nieuw ontstane cel (zygote), waarin zich dus nu
weer het normale aantal chromosomen (13 paar) bevinden, zal vanaf
dat moment celvermeerdering plaatsvinden volgens de somatische (gewone)
celdeling.
A. van Kooten