Zoals u in figuur 21 ziet liggen de erfelijke
factoren b+ en b beiden op een overeenkomende plaats in een
andere chromosoom van het homologen chromosomenpaar. Deze
erfelijke factoren die dus op een overeenkomende plaats in een
andere chromosoom liggen noemen we allelomorfen afgekort tot
allel.
Op het begrip allelomorfen gaan we nog wat
uitvoeriger in. In chromosoom A1 liggen de erfelijke factoren b+, D+
en V+.
In het homologen chromosoom A2 liggen op precies
overeenkomstige plaatsen de erfelijke factoren b, D en V. Al deze
overeenkomende erfelijke factoren zijn elkaars allele's en vormen
paarsgewijs erfelijke factorenparen. Deze erfelijke factorenparen,
zo weet u inmiddels al, worden in de erfelijkheidsleer, met behulp
van de inmiddels bekende symbolentaal (= nomenclatuur), als volgt
weergegeven:
b+;D+;V+
b D V
Belangrijk om te weten is dat bij het samensmelten
van de geslachtscellen van man en pop tot zygote (= bevruchte eicel),
chromosoom A van de man altijd zal samengaan met chromosoom A van de
pop en nooit met chromosoom B,C,D,E enz. Gelijke chromosomen oefenen
op elkaar een chemische aantrekkingskracht uit die er altijd weer
voor zorgt, dat precies de gelijke erfelijke codes/factoren weer
tegenover elkaar komen te liggen.
A. van Kooten