Karakter:
Bruine druppelastrilden zijn
over het algemeen vrij schuwe vogels. Ze kunnen daarom het beste in een
goed (dicht) beplante volière worden gehuisvest. Het zijn zeker geen
gemakkelijke broedvogels.
Omgevingstemperatuur:
s Winters kan men beter het
zekere voor het onzekere nemen door ze binnen te houden. Een verblijf
waar tenminste een temperatuur heerst van 15 °C geeft de minste risico.
Voeding:
Wat betreft de voeding
stellen ze geen al te hoge eisen. Een goede zaadmengeling voor tropische
vogels, trosgierst, universeelvoer en eivoer met daardoorheen wat
miereneitjes en
meelwormen alsmede gekiemde zaden, groenvoer en allerlei vruchten is
een prima voeding voor bruine druppelastrilden. Van de meelwormen wordt
de kop afgebeten waarna de vogels ze 'leegzuigen'. Het enige wat dan
over blijft is de chitinehuid van de meelworm.
Kweek:
Broeden doen ze het liefst
in een gesloten nestkastje. Hierin bouwen ze een kogelvormig nest van
grashalmen. Het nest wordt door de vogels voorzien van een zijwaarts
gerichte insluipgang. Een uitgeholde kokosnoot schijnt een zeer
geschikte nestplaats voor deze vogels te zijn. Het legsel bestaat
meestal uit 4 witte eitjes, die door beide geslachten afwisselend worden
bebroed. De eitjes komen na ca. 2 weken uit. De opfok
van de jongen zal alleen succesvol zijn als de vogels kunnen
beschikken over levend voer zoals insecten, miereneieren en meelwormen. Daarnaast dienen ze ook de beschikking te hebben over universeelvoer, opfok- en groenvoer. De jongen verlaten na ca.
20 dagen het nest en zijn na 4 weken zelfstandig.
A. van Kooten