GESLACHTSONDERSCHEID
Het geslacht blijkt bij de Brown rosella erg moeilijk te
onderscheiden. Ook wat kop- en snavelgrootte betreft is er meestal
nauwelijks enig verschil tussen beide geslachten waar te nemen.
Zekerheid kan worden verkregen door de vogels te laten seksen bij
een dierenarts.
VERSPREIDINGSGEBIED
De Brown Rosella komt voor in Noorwest en Noord Australië waar een
tropisch klimaat heerst met een gemiddelde dagtemperatuur van ca. 29
C.
LEEFOMGEVING
De Brown
rosella kunnen we vinden in bosgebieden nabij rivieren en
wateren. Vreemd en tot op heden 'onverklaarbaar' is het gegeven dat
de Brown rosella in zijn leefgebied steeds zeldzamer schijnt voor te
komen. Mogelijk dat het nomadisch gedrag van de vogels, d.w.z. ze
blijven niet op een vaste plaats maar trekken rond, deze indruk
heeft doen ontstaan. In het algemeen geldt voor Brown rosella's dat
het zeer schuwe vogels zijn en dat ze zich daardoor moeilijk laten
observeren.
VOEDING
In gevangenschap dient de voeding te bestaan uit een goede
zaadmengeling voor grote parkieten, onkruidzaden en vruchten. In de
periode dat de vogels jongen hebben moeten ze ook ruimschoots de
beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Naast het verstrekken
van eivoer is het verstandig universeelvoer en of meelwormen, als
bijvoeding te verstrekken (bijvoorbeeld 2 meelwormen per jong per
dag). Bij een tekort aan dierlijke eiwitten zien we ook vaak dat de
vogels hun jongen onvoldoende voeden en uiteindelijk zelfs in de
steek laten. Hetzelfde gedrag zien we bij Europese wildzangvogels,
die ook hun jongen in de steek laten wanneer er onvoldoende
dierlijke eiwitten voor handen zijn. Dagelijks vers en fris bad- en
drinkwater is noodzakelijk, terwijl ook maagkiezel en grit niet op
het menu mogen ontbreken.
KARAKTER
De Brown rosella blijkt vanwege zijn karakter een moeilijke
broedvogel. Bij deze soort is alleen al de paarvorming een groot
probleem. Brown rosella's blijken erg kieskeurig in het accepteren
van een partner. Bij deze soort is het daarom van belang een paartje
de beschikking te geven over een grote vlucht van 5 á 6 m. lengte,
zodat de pop uitwijkmogelijkheden heeft als de man haar agressief
benaderd. Indien dit nog onvoldoende helpt zal de man gekortwiekt
moeten worden.
HUISVESTING
Het houden van de Brown rosella hoeft geen problemen (meer) te geven
in ons land. De soort dient de beschikking te hebben over een goed
afgesloten en droog en verwarmd nachtverblijf. De ren dient een
lengte van ca. 5 meter te hebben en ± 1 meter breed te zijn.
BROEDPROCES
Met betrekking tot de broedtijd van de Brown rosella valt op te
merken dat deze soort tot op heden trouw blijft aan de broedtijd in
z'n vaderland, die loopt van december tot februari. Hierdoor wordt
de kweek met deze vogel erg bemoeilijkt. Veelal zullen de jongen
geboren worden in de herfst. In de herfst hebben we te maken met
koud en vochtig weer waardoor de jongen snel zullen afkoelen en er
grote kans bestaat op sterfte! Ook zijn de dagen in deze periode
korter waardoor er veel minder tijd aanwezig is voor het voeren van
de jongen. Bij de kweek met de Brown rosella is het daarom
verstandig geen nestkast te geven in de buitenvlucht maar deze op te
hangen in een af te sluiten binnenverblijf. Hierdoor wordt het
mogelijk de dagen kunstmatig te verlengen en de temperatuur te
beheersen (verwarming). Daar de Brown rosella erg gevoelig blijkt
voor storingen tijdens het broeden is rust in de onmiddellijke
omgeving van de vogels een vereiste! In de volière kunnen we het
best een nestkast geven van 50 cm hoog en een bodemoppervlak van 20
x 20 cm. De middellijn van het invlieggat dient ± 6 cm. te zijn. Als
nestmateriaal kan het best houtmolm, turf en of rottend hout worden
gegeven. Het verdient de voorkeur een broedstel de keuze te geven
uit meerdere broedblokken (minstens 2). Heeft een paartje eenmaal
een broedblok gekozen dan kan de andere(n) worden weggehaald. Bij
het plaatsen van het broedblok is het verder van belang het blok zo
te hangen dat het invlieggat naar het donkerste gedeelte van de
volière is gekeerd.
De eerste kenmerken dat het mannetje paarlustig wordt is het
spreiden van de staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het
horizontaal op en neer slaan van de gespreide staart). De balts
bestaat verder uit vriendelijk klinkende lokroepen, waarbij het
mannetje de vleugels enigzins laat afhangen en zijn borstveren opzet.
In deze stemming zal het mannetje snel overgaan tot inspectie van de
opgehangen nestblok(ken). Als het popje zijn voorbeeld volgt en
langere tijd in het nestblok blijft is dat een teken dat de keuze is
bepaald.
Opgemerkt dient te worden dat in de broedperiode de mannetjes de
gewoonte hebben achter hun pop aan te jagen, dit blijft meestal zonder ernstige gevolgen.
Wordt de man te agressief dan zal hij gekortwiekt moeten worden.
In de tijd die dan komt zullen er (nog) diverse paringen
plaatsvinden en na ± 14 dagen mag het eerste ei verwacht worden. De
eitjes worden om de dag, en veelal in de vroege ochtenduren,
gelegd. Gemiddeld legt de pop 5 eieren, die alleen door haar worden
bebroed. De eieren zijn wit van kleur. Dit is overigens bij vrijwel
alle holenbroeders het geval omdat de eieren niet gecamoufleerd
hoeven te worden voor eventuele vijanden. Tijdens het broeden
verlaat de pop 2 á 3 keer per dag het nest om zich te ontlasten. Na
20 -21 dagen wordt het eerste jong geboren. Zoals reeds eerder
opgemerkt is het in deze periode van belang dat er ruim dierlijke
eiwitten (eivoer, meelwormen, maden e.d.) voorradig zijn. Ook in hun
natuurlijke omgeving verorberen de vogels immers insecten en larven
van insecten, die worden verkregen door het verwijderen van
boomschors en verrot hout. De eerste 10 dagen worden de jongen
overwegend door de pop gevoerd. Na 10 dagen, als de jongen sneller
beginnen te groeien, worden ze door beide oudervogels gevoerd. De
jongen verlaten na ± 5 weken het nest en worden nog enkele weken
door de oudervogels gevoerd/bijgevoerd. Vaak duurt het 15 tot 18
maanden voordat ze volledig op kleur zijn.
RINGEN
De jongen van de Brown rosella dienen met ringmaat 5,4 mm. te
worden geringd.
A. van Kooten