Het overtuigend bewijs van de oorzaak van French Moult
is eigenlijk nog maar sinds kort geleverd.In augustus 1981
publiceerden Davis, Bozeman en medewerkers de resultaten van een
onderzoek omtrent French Moult bij grasparkieten. Uit dit onderzoek
kwam naar voren dat French Moult werd veroorzaakt door een lichte
besmetting met het papovavirus. Later, in 1984, werden de
resultaten van een gericht onderzoek naar French Moult bij
grasparkieten op de Universiteit te Gifu in Japan gepubliceerd. Katsuya Hiray, Nonaka en enkele anderen onderzochten de oorzaak van French Moult bij grasparkieten nadat in verschillende zeer grote
commerciële kwekerijen uitbraken van French Moult onder de jonge
grasparkieten had plaatsgevonden. Bijzonderheden waren hier dat er
zeer weinig dode jongen voorkwamen. Zeer veel vogels herstelden. De
ziektegevallen liepen uiteen van zeer licht vederverlies tot sterk
vederverlies. Bij onderzoek bleken de nieren van de jonge vogels
besmet te zijn met het papovavirus terwijl andere organen zoals
lever, hart en milt zeer weinig aangetast waren. Ook werd het papovavirus in de veerfolikels en in de huid aangetroffen van de
jonge grasparkieten. De vogels produceerden antistoffen tegen het
virus hetwelk eveneens in verschillende organen in grote
concentratie werd aangetroffen. Uit dit onderzoek bleek dat een
lichte papovavirus besmetting wel French Moult teweeg bracht, maar
geen sterfte. Verder stelde men dat de leeftijd waarin de besmetting
met het papovavirus plaatsvindt een zeer belangrijke rol speelt.
Besmetting met het papovavirus van vier weken oude grasparkieten
bleek geen ziekte verschijnselen en of French Moult te veroorzaken.
In hetzelfde jaar (1984) publiceert professor Bernier verdere
bevindingen over French Moult bij grasparkieten. Hierbij kwamen een
aantal nieuwe punten aan het licht. Zo bleek bijvoorbeeld dat bij
vogels die de ziekte hadden overleeft, de kleur van de nieuw
aangegroeide slagpennen, verbleekt was. Bij de daarop volgende rui
kwamen echter normaal gekleurde slagpennen weer terug. Ook was er in
dit onderzoek aandacht voor de besmettingsoverdracht van de ziekte.
De infektie, zo blijkt, kan plaatsvinden via de eieren, maar ook via
de ontlasting en de uitgevallen veren van de vogels. Uit weer een
ander onderzoek kwam naar voren dat de besmetting ook kan
plaatsvinden bij vogels die niet met elkaar in contact komen maar
wel in dezelfde broedruimte verblijven (bijvoorbeeld in twee
verschillende broedkooien). Deze besmetting vindt plaats in zestien
dagen. Nu we uit de verschillende wetenschappelijke onderzoeken de
veroorzaker van French Moult kennen, rijst direct de vraag: "Wat kan cq. moet ik nu doen als ik met de ziekte geconfronteerd wordt?"
Helaas luidt het antwoord op deze vraag: "Tot op heden valt er niets
tegen de ziekte te doen". Geneesmiddelen bieden hier geen uitkomst.
Het grasparkietenlichaam zal zelf, door het maken van antistoffen
tegen de papovavirus, de ziekte moeten overwinnen. Bij een uitbraak
van French Moult zijn er wel,ter voorkoming van verdere gevolgen,
verschillende tips te geven, te weten:
-
Kweek onderbreken en de vogels voor minstens 1 maand uit de kweekruimte
verwijderen.
-
Vogels in een gedesinfecteerde ruimte brengen.
-
De totale kweekruimte, inclusief muren, vloer, drinkbakken e.d. goed
schoonmaken en desinfecteren.
-
Desinfecteer op dezelfde wijze de broedkooien en broedblokken. Let
er vooral op dat geen zaadpellen en
ontlasting achterblijft.
-
Zet na twee maanden de vogels weer in de kweekruimte.
-
Breng nooit French Moult jongen in een kweekruimte onder waar zich
broedende vogels bevinden.
-
Breng geen vogels uit een andere volière in de kweekruimte tijdens de
kweek.
Het spreekt vanzelf dat in zeer goede conditie verkerende vogels een
besmetting met het papovavirus beter weerstaan dan die waarvan de
conditie te wensen overlaat. De snelheid van het aanmaken van de
antistoffen blijkt erfelijk vastgelegd. Dit betekent dat er vogels
zullen zijn die, als gevolg van een langzame aanmaak van antistoffen,
(veel) minder weerstand zullen kunnen bieden aan deze ziekte. Dit
verklaard ook waarom men lange tijd heeft veronderstelt dat French
Moult een aandoening was die erfelijk bepaald werd. Een goede
conditie van onze grasparkieten kunnen we verkrijgen door een
voeding te verstrekken waarin in de juiste hoeveelheden alle stoffen
voorkomen die het grasparkietenlichaam nodig heeft. Vanwege een
artikel, die ik tegenkwam over French Moult, leg ik hier bewust het
verband tussen een goede conditie en een goede voeding, samenvattend
vertelt de schrijver van dit artikel namelijk het volgende:
Nadat hij geconfronteerd werd met een pop, die in twee ronden negen
kruipers voortbracht en niet één gezond jong, kreeg hij van een
ervaren kweker het advies om aan zijn eivoer de aminozuren Arginine*,
Cystine* en Lysine-mono-hydrochloride* toe te voegen. Met als reden
dat deze aminozuren te weinig in onze zaadmengsels voor komen. Het
resultaat na toevoeging van de betreffende aminozuren was dat de pop
die 100% kruipers gaf, geen kruipers meer kreeg. Toen hij de aminozuur-toevoeging staakte kreeg de pop weer 100% kruipers. Toen
de bewuste aminozuren vervolgens weer in de voeding werden verstrekt,
bracht zij weer een nest gezonde jongen groot. De schrijver
veronderstelt vervolgens dat door toevoeging van de genoemde
aminozuren de algehele weerstand bij de vogels toeneemt en daardoor
voldoende weerstand geboden kan worden aan het ziekmakende papovavirus. Eén en ander lijkt nogmaals te bevestigen dat bepaalde
voedingsstoffen een (levens)noodzakelijke rol spelen in het
grasparkietenlichaam. Indien dergelijke voedingsstoffen ontbreken
zal onherroepelijk de algemene weerstand van de vogel aangetast
raken met als gevolg dat de vogel ziek wordt en of zal sterven. Dit
is trouwens niet anders als bij de mensen waar immers ook bij
voedingstekorten ziekten uitbreken. Denk in dit verband aan de (gruwelijke)
beelden die we regelmatig voorgeschoteld krijgen uit derde wereld
landen. Zijn het ook hier niet de kinderen (dus de jongsten) waarbij
de weerstand, ingeval van voedingstekorten, het als eerste laat
afweten. Willen we voldoende weerstand kunnen bieden aan ziekmakende
virussen dan zullen in onze voeding alle levensnoodzakelijke
voedingsstoffen aanwezig moeten zijn.
* Met de toediening van pure aminozuren moeten we oppassen.
De betreffende aminozuren kunnen het beste gegeven worden via een
natuurprodukt. Om bovenstaand effect te krijgen kan aan een kilo
ei-krachtvoer, 75 gram sojabloem en 200 gram boekweitmeel toegevoegd
worden.
A. van Kooten