Verspreiding
De bichenowastrilde heeft zijn verspreidingsgebied in Australië. Hier
bewonen ze graslandgebieden, eucalyptusbossen en in cultuur gebrachte
gronden. Ze worden ook regelmatig waargenomen in de tuinen en parken van
dorpen en steden.
Karakter
Bichanowastrildes zijn erg verdraagzame vogels en kunnen dan ook prima
in een gezelschapsvolière met andere vogels en soortgenoten worden
gehouden. In de broedperiode duldt het mannetje echter geen andere
vogels in de buurt van het nest.
Omgevingstemperatuur
Bichenowastrildes zijn vrij sterke vogels die echter niet goed tegen kou
en vocht kunnen. 's Winters kan men ze dan ook beter binnen houden. Een
verblijf waar tenminste een temperatuur heerst van 10
⁰C
geeft de minste risico.
Voeding
Als basis
voeding dient een goede zaadmengeling voor tropische vogels en of
volièrevogels, een goed samengesteld eivoer/krachtvoer en bij voorkeur
kiemzaad verstrekt te worden. Het zaadmengsel zou nog verrijkt kunnen
worden met een mix van diverse onkruidzaden. Verder kunnen dagelijks
enkele buffalowormen gegeven worden. Het is
van belang de vogels tijdens het broeden alleen zaden te
verstrekken. Het verstrekken van dierlijke eiwitten, zoals bijvoorbeeld
miereneieren, buffalowormen en pinky’s, geeft in de meeste gevallen
aanleiding tot een verhoogde paringsdrift en verminderde broedzorg. In
dergelijke gevallen worden de jongen uit het nest gegooid en beginnen de
vogels met een volgend legsel. Geef daarom pas eivoer/universeelvoer en
(gematigd) levend voer als de eerste jongen uit het ei komen. Een
lepeltje levend voer in de ochtend en in de avond is voldoende.
Eventueel kan ook gebruik worden gemaakt van diepvries insecten/larven.
Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk dat de vogels dagelijks
de beschikking hebben over vers en fris bad- en drinkwater en mogen ook
vogelmineralen (grit) en maagkiezel niet ontbreken.
Kweek
Bichenowastrildes bouwen hun nestjes in halfopen nestkastjes maar ook
maken ze wel een vrijstaand nest in een struik. Als bouwmateriaal
gebruiken ze (lange) droge grashalmen, mos, donsveertjes, en uitgeplozen
sisaltouw. De nestbouw wordt door zowel het mannetje als het popje
verricht. Het popje legt gemiddeld vier tot zes eitjes die door beide
oudervogels worden bebroed. De broedddur bedraagt
12 dagen. Na drie weken
vliegen de jongen uit. De eerste tijd keren ze echter ‘s nachts nog wel
terug naar het nest. Vier weken na het uitvliegen zijn ze als
zelfstandig te beschouwen en op een leeftijd van vier maanden zijn ze op
kleur.
Bijzonderheden
De nominaatvorm,
S.b. bichenovii
, komt beduidend meer voor in avicultuur dan de ondersoort,
S. b. annulosa,
met zwarte stuit. Beide ondersoorten dienen niet met elkaar verpaard te
worden omdat de jongen allemaal een gevlekte stuit zullen vertonen.
Dergelijke vogels zijn bijvoorbeeld totaal ongeschikt als
tentoonstellingsvogel.
A. van Kooten