Geslachtsonderscheid
Bij het
Angola blauwfazantje zijn de geslachten goed te onderscheiden. Bij de
popjes beperkt het blauw zich namelijk tot het gezicht, keel en borst.
Verder is het blauw van het popje niet zo intensief als dat van het
mannetje.
Verspreiding en leefgebied
De
nominaatvorm heeft zijn verspreidingsgebied in de Democratische
Republiek Congo, Angola en Zambia.
U. a.
cyanopleurus
komt voor in Angola, Zambia, Zimbabwe, Botswana en Zuid-Afrika,
U.
a. natalensis
in
Zimbabwe en Zuid-Afrika en U. a. niassensis in Tanzania, Zambia,
malawi en Mozambique. Hun leefgebied omvat met gras begroeide savannes
en steppen met doornig struikgewas. Ook zijn ze vaak te vinden in de
nabijheid van mensen, zoals in parken, tuinen en dorpen.
Karakter
Angola
blauwfazantjes zijn verdraagzame vogels die gerust met andere soorten
kunnen worden gehouden. Ze kunnen bijvoorbeeld goed samen gehouden
worden met andere soorten prachtvinken. Tijdens de broedperiode verdient
het aanbeveling niet meer dan één koppel in de volière te houden.
Omgevingstemperatuur
's
Winters kan men beter het zekere voor het onzekere nemen door ze binnen
te houden. Een verblijf waar tenminste een temperatuur heerst van 10
⁰C
geeft de minste risico.
Voeding
Als voeding dient een
goede zaadmengeling voor tropische vogels en of volièrevogels, een goed
samengesteld eivoer/krachtvoer en bij voorkeur gekiemde zaden verstrekt
te worden. Om aan de behoefte van dierlijke eiwitten in de voeding
tegemoet te komen kan het beste een insecten-/universeelvoer toegevoegd
worden (bijvoorbeeld 50 eivoer, 50% universeelvoer). Vooral in de
periode dat de vogels jongen hebben is het belangrijk dat ze de
beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Extra dierlijke eiwitten
kunnen, naast het eivoer/universeelvoer, verstrekt worden in de vorm van
bijvoorbeeld (geknipte) meelwormen, miereneieren, muggenlarven,
buffalowormpjes o.i.d. Wel is het belangrijk de vogels tijdens het
broeden alleen zaden te verstrekken. Het verstrekken van dierlijke
eiwitten geeft namelijk in veel gevallen aanleiding tot een verhoogde
paringsdrift en verminderde broedzorg. In dergelijke gevallen worden de
jongen uit het nest gegooid en beginnen de vogels met een volgend
legsel. Geef daarom pas eivoer en (gematigd) levend voer als de jongen
uit zijn. Gematigd levend voer betekent een lepeltje in de ochtend en in
de avond. Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk dat de vogels
dagelijks de beschikking hebben over vers en fris bad- en drinkwater en
mogen ook vogelmineralen (grit) en maagkiezel niet ontbreken.
Kweek
Indien
rekening wordt gehouden met hun behoefte aan warmte bestaat een goede
kans dat ze overgaan tot broeden. Dit kan in een ruime kweekkooi of in
een goed beplante volière. Ze bouwen hun nest graag in struiken en
planten, waarbij hun voorkeur uitgaat naar doornstruiken. Ook accepteren
ze wel nestkastjes en korfjes. Als nestmateriaal gebruiken ze allerlei
grashalmpjes, droog mos, veertjes e.d. Het legsel bestaat veelal uit
vier tot zes eitjes die circa 13 dagen worden bebroed. Bij de opfok van
de jongen is alleen dan succes te verwachten als de ouders de
beschikking hebben over dierlijk voedsel zoals boven beschreven en ze
aan het opfokvoer zijn gewend voor de broedtijd begint. Naast het levend
voer brengen de blauwfazantjes hun jongen ook groot met gekiemde zaden
en groenvoer. Ze hebben grote behoefte aan mineralen, die dan ook niet
vergeten mogen worden. De jongen verlaten na circa drie weken het nest
en kunnen zich na vijf weken zelf redden. De eerste tijd zijn ze vaak
nogal schrikachtig,dus een voorzichtige benadering is geboden.
Bijzonderheden
Blauwfazantjes
eten ook
graag jong groen. Men kan daartoe wat zaad in de volière strooien om te
laten ontkiemen. Bovendien eten ze, wanneer ze in de buitenvolière
worden gehouden, allerhande insecten die ze in de volière zelf vangen.
Angola
blauwfazantjes zijn niet echt sterke vogels. Men moet er dan ook erg
voorzichtig mee omgaan.
A. van Kooten