Herkomst en leefwijze
De genoemde ondersoorten komen slechts voor in het westelijk deel van
Nieuw-Guinea en op een aantal Indonesische eilanden ten westen daarvan.
Hun verspreidingsgebied is dan ook erg beperkt. Alle ondersoorten zijn
overwegend rood met violetblauwe veerpartijen op de rug en groene
vleugels.
De Halmahera-koningsparkiet
is hierop een uitzondering; deze ondersoort heeft donkerblauwe
bovenvleugeldekveren en zwartblauwe vleugels. De Buru-koningsparkiet is
met zijn 36 cm de grootste en de Peleng- en Salawati-koningsparkieten
zijn met hun 33 cm de kleinsten.
Ambon-koningsparkieten leven in hun verspreidingsgebied in bosrijke
laaglandgebieden en op lager gelegen berghellingen. Ze komen hier alleen
of in paren voor op zoek naar voedsel in bomen en struiken. Dit bestaat
in hoofdzaak uit zaden, vruchten, bessen en bladknoppen. Het zijn vogels
die weinig op de grond komen. Ambon-koningsparkieten zijn zeldzaam in de
avicultuur.
Voeding
Als basisvoeding kan aan Ambon koningsparkieten een goede zaadmengeling
voor grote parkieten gegeven worden. Om tot een volwaardige voeding te
komen kan aan het zaadmengsel een ‘krachtvoermengsel’ van geweekt
kiemzaad en eivoer/universeelvoer (1:1) toegevoegd worden. De verhouding
tussen het zaad en het krachtvoermengsel moet ongeveer één op één zijn.
Zolang er geen opgroeiende jongen zijn kan hier twee keer per week,
ondanks dat de vogels er ook vrij over moeten kunnen beschikken, scherpe
maagkiezel en oesterschelpengrit aan toegevoegd worden (een afgestreken
theelepel per twee vogels). Verder dienen dagelijks afwisselend vruchten
en groenten te worden verstrekt. In de periode waarin de vogels jongen
hebben is het belangrijk dat ze de beschikking hebben over dierlijke
eiwitten. Het eiwitpercentage van het krachtvoer moet dan ongeveer op
20% liggen. Omdat de meeste commerciële eivoeders dit eiwitgehalte niet
halen, is het verstandig dit aan te vullen. Extra dierlijke eiwitten
kunnen eventueel verstrekt worden in de vorm van bijvoorbeeld
universeelvoer of meelwormen. Geef echter niet meer dan ongeveer vier
meelwormen per jong per dag. Naast bovenstaande voeding is het
noodzakelijk dat de vogels dagelijks de beschikking hebben over vers en
fris bad- en drinkwater en mogen ook vogelmineralen (grit) en maagkiezel
niet ontbreken
Huisvesting
In de broedperiode hebben gevormde paren behoefte aan een eigen
territorium en dulden ze geen andere soorten en soortgenoten in hun
nabijheid. In deze periode dienen ze daarom paarsgewijs, in aparte
rennen gehuisvest te worden. Bij de bouw van een volière verdient het
aanbeveling de buitenvolière(s) te voorzien van een goed geïsoleerd
nachtverblijf. Een goede afmeting voor een buitenvolière voor
koningsparkieten is 4 á 5 m lang, 1 m breed en 2 m hoog. Het
nachtverblijf dient een minimale afmeting te hebben van 1 m lang, 1 m
breed en 2 m hoog. Het nachtverblijf dient tocht- en vorstvrij te zijn.
De buitenvolière kan het best gemaakt worden van metaal, bijvoorbeeld
aluminium. Vergeet niet een portaal of sluis aan te brengen in de
volière. Dit voorkomt dat de vogels in een onbewaakt moment kunnen
ontsnappen. Indien sprake is van meerdere buitenvolières dienen deze
altijd onderling van elkaar gescheiden te zijn door dubbel gaas, tenzij
er ondoorzichtige tussenwanden tussen de volières geplaatst zijn die
onderling contact onmogelijk maken. Dubbel gaas en ondoorzichtige wanden
voorkomen dat de vogels elkaar kunnen verwonden.
Zorg er verder voor dat in de naast gelegen rennen andere soorten worden
gehuisvest zodat de vogels tijdens het broedseizoen hun energie niet
kunnen verspelen aan ruzies met soortgenoten.
De vliegopening die toegang geeft tot het nachtverblijf dient een
afmeting te hebben van ongeveer 20 cm. Zorg ervoor dat deze opening af
te sluiten is d.m.v. een schuifluikje. Het is het gemakkelijkst als dit
schuifluikje te bedienen is aan de voorzijde van de volière. Het is
verstandig om de buitenvolières voor de helft te overdekken,
bijvoorbeeld met golfplaten. De vogels hebben op deze manier altijd een
droge plaats in de buitenvolière. Het biedt u tevens de mogelijkheid om
in de buitenvolière broedblokken op te hangen. Het niet beschutte deel
geeft de vogels de mogelijkheid om bij regenval een douche te nemen. De
vloer van de volière kan het best gemaakt worden van beton of
cementtegels. Hierover kan eventueel zand, schelpen of iets anders
gestrooid worden.
Kweek
Koningsparkieten hebben over het algemeen voorkeur voor een staand blok
van circa 1,5 tot 2 m hoog met een bodemoppervlak van ongeveer 25 x 25
cm. Het invlieggat dient een doorsnee te hebben van circa 9 cm. Zorg
ervoor dat het nestblok op een koele donkere plaats in de buitenvlucht
van de volière staat of hangt. Het is erg belangrijk te weten in wat
voor nestblok de pop is grootgebracht. De ervaring leert dat poppen
voorkeur hebben voor een nestblok waar ze zelf in zijn geboren. Let daar
dus op bij de aanschaf van jonge Ambon koningsparkieten! Geef de vogels
meerdere nestblokken van verschillende afmetingen ter beschikking; dit
zal de kans op succes zeker vergroten. Zorg er voor dat er naast zelf
gemaakte nestblokken ook natuurbroedblokken aanwezig zijn.
Om de vogels te helpen bij het in- en uit gaan van het blok is het
noodzakelijk de binnenzijde van het blok onder het invlieggat te
voorzien van een strook gaas of krammen.
Als nestmateriaal dient een mengsel van potgrond en houtspaanders in het
blok te worden aangebracht. Ook kunnen stukken vermolmd hout gegeven
worden. Deze worden dan door de pop geheel stuk geknaagd waardoor een
prima bodembedekking in het nestblok ontstaat.
Ambon koningsparkieten zijn over het algemeen pas in hun derde
levensjaar geslachtrijp. In gevangenschap is gebleken dat Ambon
koningsparkieten niet alleen vrij kieskeurig zijn in de keuze van een
partner maar ook in die van het nestblok. Voor wat betreft de keuze van
een partner is het verstandig jonge vogels te kopen en deze reeds op
jonge leeftijd bij elkaar te plaatsen. De pop legt de eieren om de dag;
het zijn er meestal vijf. Poppen die voor het eerst leggen, leggen er
meestal minder. De pop begint meestal na het tweede ei te broeden.
Tijdens de gehele broedperiode vertoeft de man veel in de nabijheid van
het nest. De jongen komen na ongeveer 20 dagen uit het ei. In het begin
worden ze alleen door de pop gevoerd. Na enkele dagen helpt de man
daarbij. De jongen moeten rond de twaalde dag worden geringd. Op een
leeftijd van 40 tot 50 dagen verlaten de jongen het nest waarna ze nog
twee tot drie weken door de ouders worden gevoerd.