In gevangenschap
zijn beide soorten veelvuldig met elkaar gekruist waardoor de
onderlinge verschillen niet meer door ons (kunnen) worden opgemerkt.
Uiterlijke kenmerken en geslachtsonderscheid
Roodvleugelparkiet - Aprosmictus erythropterus erythropterus
Formaat 32 cm.
Man: De
hoofdkleur is lichtgroen. De kop en de nek zijn lichtgroen. De
mantelveren zijn zwart. De bovenrug is zwart en de onderrug diep
blauw van kleur. De vleugeldekveren zijn rood, de rest van de
vleugels groen. De ondervleugeldekveren en de vleugelboog bezitten
een meer bleekgroene kleur. De bovenzijde van de staart is groen met
gele randen. Aan de onderzijde is de staart donkergrijs met
geelwitte randen. De snavel is rood en de poten zijn grijs. Pop: De
hoofdkleur is geelachtiggroen. Bij de pop ontbreekt het zwart op de
rug. In tegenstelling tot de man heeft zij slechts een weinig rood
in de vleugels. De bovenrug is overwegend donkergroen, de onderrug
bleekblauw. Jongen: De jongen lijken op de pop maar hebben in plaats
van een oranje oogring, zoals bij volwassen exemplaren, een donkere
oogring. Verder hebben jonge vogels een bijna gele snavel. Het
geslachtsonderscheid bij jonge vogels is moeilijk. Jonge mannen zijn
vaak pas op een leeftijd van ongeveer 15 – 18 maanden te herkennen
doordat dan de eerste zwarte veertjes op de rug verschijnen. Door de
jonge vogels op een leeftijd van bijvoorbeeld een half jaar enkele
veertjes uit de rug te trekken en ca. 6 weken te wachten tot er
nieuwe veertjes verschijnen kan gekeken worden wat de mannen zijn.
Op een leeftijd van 28 maanden zijn jonge vogels volledig op kleur.
Kleine roodvleugelparkiet - Aprosmictus erythropterus
coccineopterus
Formaat 30 cm.
Man: Gelijk aan
de aprosmictus e. erythropterus maar in zijn geheel bleker
van kleur. Ook is de kopbevedering van deze ondersoort veel meer
groenachtig blauw van kleur. Pop: Gelijk aan de pop van de
aprosmictus e. erythropterus maar in zijn geheel bleker, vooral
op de vleugels en bovenrug. Jongen: Gelijk aan aprosmictus e.
erythropterus.
Verspreidingsgebied en leefgebied
Roodvleugelparkiet - Aprosmictus e.erythropterus
De
roodvleugelparkiet komt voor in het oosten van Australië. Gerekend
vanaf het zuiden omvat dit gebied het noordelijk deel van Nieuw Zuid
Wales, in noordelijke richting overgaand in bijna geheel Queensland
tot aan Cape York.
Kleine roodvleugelparkiet - Aprosmictus e.coccineopterus
De kleine
roodvleugelparkiet heeft een kleiner verspreidingsgebied en komt
voor in het noorden van Australië van Cape York tot aan de omgeving
van Kimberley.
Roodvleugelparkieten verblijven het gehele jaar door in hetzelfde
gebied. Wel kunnen ze in dit gebied rondtrekken. In hun leefgebied
worden ze onregelmatig waargenomen. Ook de aantallen vogels die
waargenomen worden verschillen per jaar. Het ene jaar worden ze in
grote groepen gezien terwijl in een ander jaar slechts enkele
paartjes worden waargenomen. De oorzaak hiervan zou liggen in de
mate van droogte van de noordelijke gebieden. Roodvleugelparkieten
hebben een voorkeur voor open eucalyptusbossen. Verder komen ze
voor langs de oevers van waterlopen en in halfdroge gebieden met
acaciastruiken. Aan de noordelijke kust bezoeken ze zelfs de
mangrovebossen. Ook worden ze regelmatig waargenomen op in cultuur
gebrachte landbouwgronden waar ze zich dan tegoed doen aan de
verbouwde gewassen. Vaak worden ze waargenomen in gezelschap van
barnardparkieten en bleekkoprosella’s. Buiten de broedtijd vormen ze
groepen van zo’n twintig vogels. Ze vertoeven veel in bomen en komen
slechts zelden op de grond. De voeding in het wild bestaat vooral
uit vruchten, zaden, bloesemnectar, bladknoppen en diverse soorten
insecten en hun larven. Wat betreft zaden hebben ze een voorkeur
voor de zaden van de eucalyptus acacia salisina maar ook
zaden van de hop en de mistletoe (lorantus) worden graag
gegeten.
Gedrag
Roodvleugelparkieten zijn vrij schuwe vogels. In het wild vliegen ze
vaak bij de minste of geringste onraad luidkrijsend de bomen in. Dit
gedrag vertonen de meeste exemplaren ook in de volière. Ze zijn dan
ook moeilijk benaderbaar in de volière, dit in tegenstelling tot
bijvoorbeeld koningsparkieten. Over het algemeen zijn
roodvleugelparkieten zacht en rustig van aard. Ze zijn niet
vernielzuchtig en laten in het algemeen het houtwerk van de volière
met rust. Buiten de broedtijd zijn ze nauwelijks agressief. Tijdens
de broedperiode wil dit gedrag nog wel eens veranderen en zijn ze
iets minder vredelievend. Vooral de mannen worden dan luidruchtiger
en willen dan ook nog wel eens agressief worden tegenover de pop en
andere vogels. Indien ze bang of opgewonden zijn kunnen ze een serie
harde, schelle schreeuwen produceren.
Broedproces in het wild
De broedperiode
in Australië varieert en is afhankelijk van de weersomstandigheden.
Meestal valt deze echter in de periode augustus tot februari. Ze
broeden in holten van bomen en takken en hebben daarbij een
duidelijke voorkeur voor eucalyptusbomen. In het wild maken ze graag
gebruik van diepe nestholten in hoge bomen. De nestholten kunnen wel
een diepte hebben van 10 meter en daarbij gelijk liggen aan het
maaiveld. Gewoonlijk legt de pop 3 tot 6 eieren. De eieren worden
door haar om de dag gelegd. Tijdens het broeden verlaat de pop vroeg
in de ochtend en aan het eind van de middag het nest om zich te
ontlasten. De broedduur bedraagt ca. 21 dagen en de eieren worden
alleen door de pop bebroed. De jongen vliegen gewoonlijk op een
leeftijd van 5 weken uit.
Broedproces in de volière
Roodvleugelparkieten zijn op een leeftijd van 2 jaar geslachtsrijp.
Toch komt het voor dat eerstejaars poppen al eieren leggen en jongen
groot brengen. De beste resultaten worden echter verkregen met
vogels die 2 jaar of ouder zijn. Partnerkeuze wil, met name bij
oudere vogels, nog wel eens problemen opleveren. Voor wat betreft de
keuze van een partner is het daarom verstandig jonge vogels te kopen
en deze reeds op jonge leeftijd bij elkaar te plaatsen. Probleem
hierbij kan zijn dat nog niet te zien is wat een man of pop is. De
meeste vogels zijn namelijk, zoals reeds eerder opgemerkt, pas na 15
– 18 maanden op kleur. Om toch enige zekerheid te krijgen over het
geslacht kunnen, zoals reeds eerder opgemerkt enige veertjes uit de
rug getrokken worden. Wanneer deze als zwarte veertjes terugkeren is
de betreffende vogel een man. Mijn ervaring is dat de meeste
roodvleugelparkieten een voorkeur hebben voor een staand blok van
ca. 2 meter hoog met een bodemoppervlak van ongeveer 25 x 25 cm. Het
invlieggat dient een doorsnee te hebben van ca. 9 cm. Het is
raadzaam om het nestblok op een donkere en koele plaats neer te
zetten c.q. te hangen. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt
van vermolmd en rottend hout, houtspaanders en of zaagsel welke
vermengd wordt met potgrond of turf. De nestblokken kunnen begin
maart in de volière worden opgehangen. Net als bij de meeste
Australische parkieten is het belangrijk te weten in wat voor
nestblok de pop is groot gebracht. De praktijk leert namelijk dat
poppen een duidelijke voorkeur hebben voor een nestblok waar ze zelf
in zijn groot gebracht. Dus vergeet bij aanschaf van
roodvleugelparkieten niet te vragen in wat voor nestblok de pop is
groot gebracht! Geef de vogels meerdere nestblokken van
verschillende afmetingen ter beschikking, het zal het broedsucces
zeker vergroten. Mocht een pop de eieren zo van de stok op de grond
laat vallen en of de eieren op de grond leggen dan is er een grote
kans dat het nestblok haar niet aan staat. Als het kweekseizoen
aanbreekt wordt de man veel agressiever en jaagt bij voortduring
achter de pop aan. Als dit te erg wordt en de pop geen rust krijgt
is het verstandig om bij één vleugel van de man wat vleugelpennen
korter te knippen. Doordat hij dan minder goed kan vliegen en minder
wendbaar is zal de pop meer rust krijgen. Om de pop te imponeren
laat de man zijn balts zien, hij laat hierbij zijn stuit en hogere
rug zien, trekt zijn lichaamsbevedering strak en stapt vervolgens
met enkele statige stappen naar de pop. De eieren worden door de pop
om de dag gelegd, meestal 5. Tijdens het broeden voert de man de pop
als ze uit het nest komt. De jongen worden na ongeveer 20 dagen
geboren. De jongen worden door de pop gevoerd. De pop gaat vaak al
zeer vroeg in de ochtend langdurig van de jongen af. Wanneer de
vogels vroeg in het seizoen broeden en het erg koud is wil dit nog
wel eens aanleiding geven tot onderkoeling en uiteindelijk de dood
van de jongen. Het nestblok voorzien van warmteplaatjes kan dan
noodzakelijk zijn. Trouwens roodvleugelparkieten zijn erg gevoelig
voor teenbevriezingen bij vorst. We moeten de vogels daarom bij
vorst beslist niet in de buitenvolière laten overnachten. Pas als de
jongen zijn uitgevlogen helpt de man mee de jongen te voeren. De
jongen moeten op een leeftijd van 8 – 10 dagen geringd worden met
ringmaat 6,5 mm. Na ca. 6 weken verlaten de jongen het nest waarna
ze nog ongeveer 3 tot 4 weken door de ouders worden gevoerd. Normaal
gesproken broeden roodvleugelparkieten éénmaal per jaar. Toch komt
het regelmatig voor dat sommige paren met een tweede legsel
beginnen. In een dergelijk geval is het raadzaam de jongen bij de
ouders weg te halen. Van een goed kweekstel kan jarenlang plezier
beleefd worden. Roodvleugels kunnen namelijk meer dan 40 jaar oud
worden.
Mutaties
Bij de
roodvleugelparkiet is een pastel mutatie ontstaan die autosomaal
recessief vererft en een bonte mutatie waarvan de vererving nog niet
duidelijk is.
A. van Kooten